ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9334

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/51414
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaarschrift in vreemdelingenzaak

In deze zaak gaat het om de tijdigheid van een bezwaarschrift dat door eiser is ingediend tegen een besluit van verweerder. Het bestreden besluit, dat volgens verweerder op 16 december 2003 is verzonden, werd door eiser niet ontvangen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat het besluit daadwerkelijk op de genoemde datum is verzonden, aangezien de stempel met verzenddatum niet goed leesbaar is. Eiser stelt dat hij het besluit pas op 19 mei 2004 heeft ontvangen en heeft op diezelfde dag een bezwaarschrift aangetekend verzonden. Dit bezwaarschrift is echter niet door verweerder ontvangen, waarna eiser het op 11 juli 2004 opnieuw heeft verzonden. De rechtbank overweegt dat eiser niet kan aantonen dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend, omdat de bewijsstukken die hij heeft overgelegd, waaronder een registratieboekje, niet voldoende duidelijk zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot en op 12 november 2007 openbaar uitgesproken, in aanwezigheid van griffier mr. J.E. Engelhart.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 05/51414 (beroep)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 12 november 2007
in de zaak van:
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1977, van Mexicaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J. Jager, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Schelfaut-de Boo, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatie- dienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verweerder heeft bij besluit van 16 december 2003 de aanvraag van eiser tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel: “studie beeldende kunst en vormgeving aan de Rietveld Academie te Amsterdam” afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit bij brief van 11 juli 2005, door verweerder ontvangen op 15 juli 2005, bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij besluit van 28 oktober 2005 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 15 november 2005 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 15 november 2005 heeft eiser de rechtbank verzocht verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat op het beroep is beslist.
1.3 Bij uitspraak van 27 maart 2006 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep ongegrond verklaard en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tegen deze uitspraak heeft eiser op 8 mei 2006 een verzetschrift ingediend. Dit verzet is bij uitspraak van 15 januari 2007 door de verzetkamer van deze rechtbank gegrond verklaard.
1.4 Eiser is op 9 mei 2007 door deze rechtbank in de gelegenheid gesteld te reageren op een brief van verweerder van 17 februari 2005. Eiser heeft dit op 10 mei 2007 per brief gedaan.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 20 juni 2007. Eiser en verweerder zijn, met kennisgeving, niet verschenen. Deze rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1.6 Op 23 juli 2007 heeft deze rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en heeft schriftelijk vragen gesteld aan partijen. Eiser heeft schriftelijk gereageerd op 6 september 2007. Verweerder heeft gereageerd op 20 september 2007.
1.7 Partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven om nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens, conform artikel 8:64, vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek zonder nadere zitting op 22 oktober 2007 gesloten.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de termijn voor het indienen van bezwaar is overschreden en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding zou kunnen worden geaccepteerd.
2.3 Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft in beroep -samengevat en voor zover relevant- het volgende aangevoerd. Eiser heeft het besluit van 16 december 2003 nooit ontvangen. Hij heeft via telefonische informatie vernomen dat zijn aanvraag was afgewezen. Hierop heeft hij een bezwaarschrift ingediend.
2.4 Verweerder heeft aangegeven het besluit naar de garantsteller van eiser op het adres [adres en postcode] te Amsterdam te hebben gezonden.
2.5 Bij brief van 25 januari 2006 heeft de rechtbank verweerder verzocht aan te tonen dat het besluit in primo daadwerkelijk aan eiser, middels zijn garantsteller, is verzonden. Bij brief van 17 februari 2005 heeft verweerder een kopie van de minuut overgelegd en een kopie van de aanbiedingsbrief. Verweerder gaat er vanuit dat hieruit blijkt dat het besluit op normale wijze is verzonden. Bij brief van 10 mei 2007 heeft eiser gereageerd. Eiser acht het bewijs dat verweerder hiervoor heeft gegeven onvoldoende. Eiser meent dat uit de minuut, behorende bij het besluit, onvoldoende uit de poststempel blijkt op welke datum het is verzonden. Het is aan verweerder te wijten dat het besluit niet op zorgvuldige wijze, zoals bijvoorbeeld aangetekend, is verzonden.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.6 In het eerste lid van artikel 3:41 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2.7 In artikel 69 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is bepaald dat, in afwijking van artikel 6:7 Awb, de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift 4 weken bedraagt. Ingevolge artikel 6:8, lid 1 Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.8 In artikel 6:11 Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.9 Volgens vaste jurisprudentie dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden.
2.10 Het besluit in primo van 16 december 2003 is niet aangetekend verzonden. Op de door verweerder in beroep bij de rechtbank overgelegde fotokopie van de minuut van het besluit is een ten dele onleesbare datumstempel geplaatst. Leesbaar zijn slechts de letters “verz”en het getal “2003”. Volgens de brief van verweerder van 17 februari 2005 is deze datum 18 december 2003. Eiser heeft in zijn reactie per brief van 10 mei 2007 aangevoerd dat de stempel op de door verweerder overgelegde minuut onleesbaar is en dat derhalve verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat het besluit op een juiste wijze is verzonden.
2.11 De rechtbank overweegt dat, met het oog op de aan de verzendingsdatum voor de geadresseerde verbonden rechtsgevolgen, aan een bestuursorgaan hoge eisen van zorgvuldigheid moeten worden gesteld ten aanzien van de postverzending en de bijbehorende administratie en registratie van de verzending van een besluit. Immers, met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt begint de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift te lopen. Het niet tijdig indienen van bezwaar of beroep leidt tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar of beroep. Over de datum van verzending van het besluit mag derhalve geen twijfel bestaan en deze dient, bij gebreke van aangetekende verzending, onmiskenbaar af te leiden te zijn uit de minuut van het besluit.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat verweerder, door het overleggen van de minuut met daarop een stempel dat niet goed leesbaar is, niet aan dit vereiste heeft voldaan. Dat uit de stempel wel het jaartal zou blijken acht de rechtbank, gezien het voorgaande, onvoldoende.
2.13 De rechtbank concludeert dat verweerder, met het overleggen van de minuut, onvoldoende heeft aangetoond dat en op welke datum het besluit in primo aan eiser is toegezonden.
2.14 De rechtbank concludeert echter dat dit niet tot gegrondverklaring van het beroep kan leiden.
2.15 Uit het dossier is gebleken dat eiser in elk geval in april 2004 heeft vernomen dat zijn aanvraag was afgewezen. Hij heeft gesteld dat hij het bestreden besluit op 19 mei 2004 voor het eerst heeft ontvangen. Eiser stelt dat hij op 19 mei 2004 een bezwaarschrift aangetekend heeft verzonden. Verweerder stelt dit niet te hebben ontvangen, waarop eiser dit bezwaarschrift opnieuw heeft verzonden op 11 juli 2004, door verweerder ontvangen op 15 juli 2004.
2.16 Na heropening van het onderzoek op 23 juli 2007 heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift op 19 mei 2004 is verzonden. Eiser heeft op 6 september 2007 het originele registratieboekje ingediend waarin aangetekende stukken staan genoteerd. Verweerder heeft bij brief van 20 september 2007 gereageerd en aangegeven dat uit de datumstempel van het verzonden aangetekende stuk niet valt te concluderen dat het bezwaarschrift 19 mei 2004 is verzonden.
2.17 De rechtbank is van oordeel dat eiser, door het overleggen van het registratieboekje met daarop een stempel dat niet goed leesbaar is, niet heeft aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Dat uit omringende stempels wel een leesbaar jaartal zou blijken acht de rechtbank, gezien het voorgaande, onvoldoende.
2.18 De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
2.19 Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest.
2.20 Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.21 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.22 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, rechter, en op 12 november 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.