ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9343

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/15278
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ingangsdatum verblijfsvergunning na aanvraag bij partner

In deze zaak heeft eiseres, een Chinese nationaliteit, op 9 juni 2006 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met het doel om bij haar echtgenoot te verblijven. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning, maar deze was niet tijdig verlengd, waardoor zij niet in het bezit was van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Na beëindiging van de eerdere procedure heeft zij een nieuwe aanvraag ingediend, die op 14 maart 2007 door de staatssecretaris van Justitie werd goedgekeurd, met een verblijfsvergunning die inging op 15 december 2006. Eiseres was het echter niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat de vergunning met terugwerkende kracht vanaf 9 juni 2006 verleend moest worden.

De rechtbank heeft overwogen dat volgens artikel 26, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden is voldaan. De rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van eiseres was om alle noodzakelijke documenten bij haar aanvraag te overleggen. Eiseres had niet alle op het aanvraagformulier vermelde bewijsstukken meegestuurd, maar had deze op 19 november 2006 alsnog ingediend. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht met ingang van deze datum had verleend en niet met terugwerkende kracht naar de datum van de aanvraag.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, omdat zij niet had aangetoond dat zij op de datum van de aanvraag voldeed aan alle voorwaarden voor de verblijfsvergunning. De uitspraak werd gedaan door mr. G.W.S. de Groot op 9 juli 2007, en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 07/15278
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 juli 2007
in de zaak van:
[Eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1979, van Chinese nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg, advocaat te ’s- Gravenhage,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 9 juni 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf bij echtgenoot [echtgenoot]’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 1 september 2006 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 11 september 2006 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 14 maart 2007 gegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 8 april 2007 beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 20 juni 2007. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een vereiste van de aanvraag dat de aanvrager alle gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. In artikel 3.102 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is dit uitgewerkt en -voor zover hier van belang- bepaald dat de vreemdeling bij de aanvraag de gegevens en bescheiden, op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw), overlegt.
2.3 Ingevolge artikel 26, eerste lid, Vw wordt de verblijfsvergunning, die van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt, verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
2.4 Ingevolge artikel 3.13 Vb wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking gezinshereniging of gezinsvorming verleend indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22 Vb genoemde voorwaarden. Artikel 3.18 Vb heeft betrekking op het mvv-vereiste. Artikel 3.22 Vb heeft betrekking op het middelenvereiste.
2.5 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres is bij besluit van 28 augustus 2001 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenoot [echtgenoot]’. Deze is meerdere malen verlengd, uiteindelijk tot 20 juni 2003. Vervolgens heeft eiseres op 17 maart 2004- niet tijdig- om verlenging gevraagd waarna van haar werd verlangd terug te keren naar China om aldaar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen. Deze verlengingsaanvraag is afgewezen en de procedure is beëindigd door ongegrondverklaring van het beroep bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna te noemen: de Afdeling) van 16 maart 2006. Bij brieven van 7 april 2006 en 2 mei 2006 heeft eiseres de toenmalige Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie verzocht met gebruikmaking van haar discretionaire bevoegdheid eiseres alsnog een verblijfsvergunning te verstrekken. Bij aanvraag van 9 juni 2006 heeft eiseres deze aanvraag aangevuld. Verweerder heeft in het besluit op bezwaar van 14 maart 2007 aan eiseres alsnog een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf bij echtgenoot [echtgenoot]’ met ingang van 15 december 2006 geldig tot 9 juni 2008 afgegeven. Eiseres heeft beroep ingesteld nu zij het niet eens is met de ingangsdatum van deze afgegeven vergunning.
2.6 Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat aan eiseres niet langer het ontbreken van het mvv-vereiste wordt tegengeworpen. Uit het bestreden besluit blijkt dat eiseres op 15 december 2006 aan alle voorwaarden voldaan heeft door het overleggen van alle gevraagde stukken omtrent de financiële middelen van de echtgenoot van eiseres. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier blijkt dat de gevraagde financiële stukken reeds bij brief van 19 november 2006 zijn toegezonden en dat om die reden vanaf deze datum de verblijfsvergunning verstrekt had kunnen worden.
2.7 Eiseres voert aan dat de verblijfsvergunning verleend had dienen te worden met ingang van 9 juni 2006, de datum van de aanvraag. De bezwaarfase van deze procedure en de voorafgaande procedure hadden betrekking op het mvv-vereiste. Eiseres heeft aangevoerd dat niet eerder in de bezwaarfase is gesproken over de solvabiliteit van de hoofdpersoon en niet is gevraagd naar de financiële stukken. Verweerder heeft de grondslag van het bezwaarschrift verlaten door te toetsen aan het middelenvereiste. Eiseres heeft bij de eerdere aanvraag in 2004 ook financiële stukken overgelegd, waardoor niet getwijfeld behoefde te worden aan de solvabiliteit van de hoofdpersoon.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het besluit in primo op het standpunt heeft gesteld dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd eerst wordt getoetst of aan het mvv-vereiste wordt voldaan. Aangezien eiseres niet voldeed aan het mvv-vereiste was een toetsing aan het middelenvereiste niet aan de orde.
2.9 In de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2004 (200405661/1) heeft de Afdeling overwogen dat voor de betekenis van artikel 26, eerste lid, Vw de tekst van dat artikel als uitgangspunt dient te worden genomen.
2.10 Uit het dossier blijkt niet dat bij de aanvraag van 9 juni 2006 de financiële bescheiden zijn overgelegd welke noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Eiseres voert aan dat verweerder eerder melding had moeten maken van de ontbrekende stukken. Echter, op het door verweerder vastgestelde aanvraagformulier, model M35-A, wordt aangegeven welke stukken noodzakelijk zijn. Op pagina 8 behorende bij het formulier wordt vermeld dat bewijsstukken omtrent inkomen noodzakelijk zijn en bijgevoegd dienen te worden. Uit de bijlage ‘bewijsstukken inkomen’ behorend bij model M35-A, blijkt dat, als de partner zelfstandig ondernemer is, hij een door een erkend administrateur ingevulde en ondertekende verklaring en een uittreksel van de Kamer van Koophandel dient over te leggen. Verweerder heeft eiseres bij brief van 8 november 2006 laten weten welke stukken ontbraken en verzocht om de ontbrekende stukken. Bij brief van 19 november 2006 heeft eiseres aan dit verzoek voldaan.
2.11 De rechtbank is derhalve van oordeel dat uitgaande van artikel 26, eerste lid, Vw aan de voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning is voldaan op 19 november 2006.
2.12 Gezien het vooroverwogene luidt de conclusie van de rechtbank dat het voor eigen rekening en risico van eiseres komt dat zij eerst op 19 november 2006 de noodzakelijke financiële gegevens heeft overgelegd.
2.13 Er is geen aanleiding om te oordelen dat verweerder de verblijfsvergunning had moeten verlenen met ingangdatum 9 juni 2006.
2.14 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.15 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, rechter, en op 9 juli 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.