ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9509

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-758446-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Burg
  • S. Schaaf
  • H. Hink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldheling, meermalen gepleegd met betrekking tot gestolen televisies

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van schuldheling. De verdachte had in de woning waar hij regelmatig verbleef, twee dure televisies voorhanden gehad, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf waren verkregen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met mededaders schuldig had gemaakt aan schuldheling, wat een misdrijf is dat een criminaliteitsbevorderend effect heeft, vooral in het kader van vermogensmisdrijven. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 417bis.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van meerdere andere ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om deze te ondersteunen. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet voldoende had onderzocht hoe hij in het bezit was gekomen van de televisies, wat leidde tot de conclusie dat hij had moeten vermoeden dat deze goederen door misdrijf waren verkregen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het verwerven van goederen en de verantwoordelijkheid van individuen om de herkomst van dergelijke goederen te verifiëren.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij enkele partijen niet-ontvankelijk werden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de verdachte voor de feiten waarvoor zij zich hadden gevoegd, niet werd veroordeeld. De uitspraak is een voorbeeld van hoe de rechtbank omgaat met zaken van schuldheling en de vereisten voor bewijs in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/758446-06
's-Gravenhage, 5 december 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte C],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 20 en 21 november 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.J. van der Meer, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting van 20 november 2007 verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. I.W. Streefland-Brink heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 3 primair, 4 primair en subsidiair, 5 primair en 7 eerste cumulatief/alternatief onder a, b, d, e, f, g en h ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en terzake van het onder 1, 2 primair, 3 subsidiair, 5 subsidiair, 6 primair, 7 eerste cumulatief/alternatief onder c en 7 tweede cumulatief/alternatief onder a, b, d, e, f, g en h zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Bart Smit BV tot een bedrag van € 2.321,51, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 2.321,51, subsidiair 41 dagen hechtenis en niet-ontvankelijk verklaring van die benadeelde partij voor het overig gevorderde. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerp vermeld onder nummer 1, zal worden teruggegeven aan Media Markt (filiaal [filiaal]) en dat het voorwerp vermeld onder nummer 2 zal worden teruggegeven aan de verdachte.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 4 primair en subsidiair, 5 primair en subsidiair, 6 primair en subsidiair en 7 eerste cumulatief/alternatief is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Op 2 april 2007 vindt er om 22.55 uur een telefoongesprek plaats tussen verdachte en een persoon genaamd [J] (pagina 777). In dit gesprek vraagt [J] aan verdachte of hij de Bart Smit heeft beroofd. Hierop antwoordt verdachte dat hij "daar effe boodschappen gedaan heeft". Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte met laatstbedoelde opmerking heeft bedoeld te zeggen dat hij kort daarvoor bij Bart Smit een aankoop heeft gedaan. In hetzelfde telefoongesprek vertelt verdachte immers dat hij 600 euro heeft betaald. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de raadsman een aankoopbon overgelegd waaruit blijkt dat op 27 maart 2007 een playstation ter waarde van € 599,- bij Bart Smit is gekocht. Nu uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting van overige bewijsmiddelen is gebleken waaruit kan worden afgeleid dat verdachte de onder 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, blijft de mogelijkheid open dat bedoeld tapgesprek moet worden uitgelegd in de zin zoals door de verdediging aangeduid. Aldus zijn er, naast genoemd telefoongesprek, onvoldoende wettige bewijsmiddelen aanwezig om het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde bewezen te achten.
Ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit het tapgesprek van 14 maart 2007 om 21.32 uur (pagina 221) blijkt, dat medeverdachte [F] zich op dat moment in de auto bij de verdachte bevond. Door die [medeverdachte F] vervolgens naar de tandartsenpraktijk aan [adres 2] te Den Haag te vervoeren, heeft de verdachte zich als medeplichtige aan de ten laste gelegde diefstal schuldig gemaakt, aldus de officier van justitie.
Te dien aanzien overweegt de rechtbank het volgende.
In de schriftelijke weergave van het door de officier van justitie aangehaalde tapgesprek is opgenomen dat '[verdachte] de telefoon over geeft aan [medeverdachte F] (sh)'. Hieruit begrijpt de rechtbank dat de politie op basis van stemherkenning tot de conclusie komt dat verdachte de telefoon aan medeverdachte [F] heeft overhandigd. De rechtbank is van oordeel dat zonder nadere informatie over de wijze waarop de stemherkenning heeft plaatsgevonden, de enkele aanduiding '(sh)' onvoldoende is om tot voorgaande conclusie te komen. Dit geldt des te meer, nu in de schriftelijke weergave tevens is aangeduid dat tijdens het gesprek op de achtergrond geluiden van een racewagen zijn te horen hetgeen meebrengt dat van een duidelijke herkenning van een stem mogelijkerwijs niet eens sprake kan zijn geweest. Aldus is niet komen vast te staan dat [medeverdachte F] op de avond van 14 maart 2007 zich in de auto van verdachte bevond en moet verdachte van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
In de nacht van 2 op 3 april 2007 is er ingebroken in een kapperszaak[adres 3]. Verschillende bij die inbraak weggenomen goederen zijn door de politie aangetroffen bij [opslagbedrijf] [adres 4] in de box met nummer [nummer]. De huurovereenkomst van deze box stond op naam van [J] (pagina 127). Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij in het bezit was van een sleutel van box [nummer] en dat hij in die box enkele eigendommen bewaarde. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij niet weet hoe de gestolen goederen in de opslagbox terecht zijn gekomen. Hij heeft tevens verklaard dat diverse personen van die box gebruik maakten. Naar het oordeel van de rechtbank is genoemde verklaring van verdachte niet onaannemelijk. Mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte niet bij [opslagbedrijf] is aangehouden, valt niet uit te sluiten dat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de gestolen goederen in de - mede - door hem gebruikte opslagbox. Nu zich overigens geen bewijs in het dossier bevindt waaruit betrokkenheid van de verdachte bij de onder 5 primair ten laste gelegde diefstal blijkt, moet de verdachte van het onder 5 primair en subsidiair te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 6 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
De door de officier van justitie voor het bewijs gebruikte tapgesprekken zijn gevoerd op 17 en 21 maart 2007 (pagina 633). De omstandigheid dat deze tapgesprekken na de ten laste gelegde periode zijn gevoerd, brengt reeds met zich dat deze niet als bewijs kunnen gelden voor het medeplegen van verduistering in de periode van 1 april 2006 tot en met 28 februari 2007. Met betrekking tot de door [medeverdachte A] en [medeverdachte B] gepleegde verduistering bevinden zich overigens slechts verklaringen van [medeverdachte A] in het dossier die wijzen op mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij dat feit. Aldus is er onvoldoende wettig bewijs om het onder 6 primair ten laste gelegde bewezen te achten.
Met betrekking tot het onder 6 subsidiair ten laste gelegde kan niet bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan uitlokking van de verduistering, nu op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [medeverdachte A] en [medeverdachte B] reeds voordat verdachte de in de tenlastelegging omschreven toezeggingen aan [medeverdachte A] en/of [medeverdachte B] deed, het voornemen hadden om goederen bij Media Markt te verduisteren. Aldus kan niet bewezen worden dat [medeverdachte A] en/of [medeverdachte B] door de verdachte zijn aangezet tot het begaan van dat delict.
Ten aanzien van het onder 7 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
onderdeel a)
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte een aantal loten van de staatsloterij, waarvan later is gebleken dat die in de nacht van 11 op 12 oktober 2006 waren gestolen, ter verzilvering heeft aangeboden, is er onvoldoende wettig bewijs dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die loten wetenschap had - dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden - dat deze door misdrijf waren verkregen. De omstandigheid dat er op de verzilverde loten dactyloscopische sporen van verdachte zijn aangetroffen en verdachte op beveiligingsbeelden van de winkel waar die loten zijn aangeboden door de politie is herkend, doet aan het voorgaande niet af.
onderdelen b), d), e), f) en h)
De in onderdelen b), d), e), f) en h) in de tenlastelegging genoemde goederen zijn aangetroffen in de woning aan de [adres 5]. Deze woning, waar verdachte blijkens zijn verklaring ter terechtzitting regelmatig verbleef, stond op naam van medeverdachte [G]. Voor zover bewezen kan worden dat de verdachte genoemde goederen voorhanden heeft gehad, zijn er onvoldoende wettige bewijsmiddelen dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan wetenschap had - dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden - dat deze door misdrijf waren verkregen.
Daarom moet de verdachte van onderdelen b), d), e), f) en h) in het onder 7 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het onder 7 tweede cumulatief/alternatief onder c en g ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Ten aanzien van het onder 7 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
onderdeel c)
Blijkens de aangifte is op 24 maart 2007 in de woning aan het [adres 6] ingebroken, waarbij een Philips televisie is weggenomen waarvan het beeldscherm een diagonaal had van 107 centimeter (42 inch). Tien dagen na die inbraak spreekt medeverdachte [medeverdachte H] de voicemail in van een zekere [K], die hij [L] noemt. Daarbij zegt [medeverdachte H] dat hij al een week een televisie voor hem apart houdt. Blijkens het tapgesprek van dezelfde datum om 20.35 uur (pagina 2102) zegt [medeverdachte H] tegen [L] dat hij al een week een Philips televisie van 106 centimeter apart houdt en dat het een Philips, plasma is van 42 inch. Op de vraag of de televisie nieuw is zegt verdachte: "Nee, tuurlijk is ie niet nieuw, is ie nieuw...geen domme vragen stellen he...Tuurlijk is ie niet nieuw, is lekker van de muur afgeragd ergens." Tegenover de politie heeft [medeverdachte H] verklaard dat die televisie in de keuken van de woning aan de [adres 5] stond. Het was een Philips, breedbeeld plasma, ongeveer 106 centimeter breed. Verder zat hij helemaal in een deken of in plastic verpakt (pagina 2131). Medeverdachte [G] heeft tegenover de politie verklaard dat hij in de keuken een platte televisie van het merk Philips heeft gezien (pagina 2056).
Uit de voorgaande omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - leidt de rechtbank af dat de Philips televisie die door de politie in de keuken van de woning aan de [adres 5] is aangetroffen afkomstig is van de inbraak in de woning aan het [adres 6].
Blijkens zijn verklaring ter terechtzitting verbleef verdachte regelmatig in de woning aan de [adres 5]. Hij heeft in die woning twee televisies - waarvan in elk geval één van het merk Pioneer alsmede één van het merk Samsung of Philips - geplaatst. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij één van beide televisies in de keuken van de betreffende woning heeft geplaatst. Deze televisie heeft verdachte van een onbekend gebleven vriend gekregen. Hij heeft die vriend niet gevraagd hoe hij in het bezit van die televisie was gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt de omstandigheid dat verdachte de televisie van het merk Philips van een "vriend" heeft gekregen, voldoende aanleiding voor verdachte om bij die vriend navraag te doen omtrent de herkomst van die televisie. Door dit na te laten heeft de verdachte zich niet voldoende op de hoogte gesteld van de herkomst van die televisie. Op grond van voorgaande omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - had de verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat de televisie door misdrijf was verkregen.
onderdeel g)
Blijkens de aangifte is op 8 of 9 maart 2007 ingebroken in de woning aan de [adres 7] (pagina 439). Bij deze inbraak is een televisie weggenomen van het merk Pioneer. Dit televisietoestel was zwart van kleur, was uitgevoerd in hoogglanslak en had een beeldscherm van 42 inch. Aan de zijkant van die televisie zaten geluidsboxen (pagina 447). Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij een televisie van het merk Pioneer in de woning aan de [adres 5] heeft geplaatst. De specifieke kenmerken van de door de politie in die woning aangetroffen televisie komen overeen met de kenmerken van de televisie die bij de inbraak in de woning aan de [adres 7] is weggenomen. Uit de voorgaande omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte de bij de inbraak weggenomen televisie voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft ontkend dat zijn televisie van diefstal afkomstig is. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank deze ontkenning niet geloofwaardig. Nu de verdachte geen verklaring heeft kunnen of willen geven op de vraag hoe hij in het bezit van de betreffende televisie is gekomen, concludeert de rechtbank dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die televisie redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de woning waar hij samen met anderen regelmatig verbleef, twee uit misdrijf verkregen dure televisies voorhanden gehad terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die goederen door misdrijf waren verkregen. Daarmee heeft hij zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan schuldheling, een misdrijf waarvan gezien de aard in het bijzonder op het gebied van vermogensmisdrijven, een criminaliteitsbevorderend effect uitgaat.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 april 2007, meermalen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, hetgeen de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals na te melden, een passende reactie vormt.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan Media Markt (filiaal [filiaal]) gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 2.
Vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij 2], wonende aan de [adres 8], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 16.341,50.
Bart Smit BV, gevestigd aan de [adres 9], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.095,02.
[benadeelde partij 3], wonende aan de [adres 3], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding van een niet aangeduide grootte.
[benadeelde partij 4], wonende aan het [adres 6], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.500,-.
[benadeelde partij 5], wonende aan de [adres 10], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 22.250,-.
Deze vorderingen zijn door de verdediging weersproken.
De rechtbank overweegt dat nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1, 2 primair en subsidiair en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde, de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], Bart Smit BV en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding, aangezien aan de verdachte terzake van de feiten waarvoor die benadeelde partijen zich hebben gevoegd, geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Voorts zullen de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding nu door de onder 7 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feiten niet rechtstreeks schade aan die benadeelde partijen is toegebracht.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 4 primair en subsidiair, 5 primair en subsidiair, 6 primair en subsidiair en 7 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 7 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
Medeplegen van schuldheling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van VIER MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 11 april 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 16 april 2007,
in vrijheid gesteld op: 22 november 2007;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot ÉÉN MAAND niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
gelast de teruggave aan Media Markt (filiaal [filiaal]) van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1;
gelast de teruggave aan de verdachte van het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 2;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], Bart Smit BV, [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in de vorderingen tot schadevergoeding;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Van der Burg, voorzitter,
Schaaf en Hink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kleijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2007.