ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9518

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-757344-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Burg
  • S. Schaaf
  • H. Hink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling meermalen gepleegd met betrekking tot uit misdrijf verkregen goederen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van schuldheling van verschillende uit misdrijf verkregen goederen. De verdachte had in de woning waar hij regelmatig verbleef, diverse goederen voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen door misdrijf waren verkregen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, opnieuw in de fout was gegaan. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar veroordeelde hem uiteindelijk tot een gevangenisstraf van 128 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank baseerde haar oordeel op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij zich schuldig had gemaakt aan deze feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldheling, wat een misdrijf is dat een criminaliteitsbevorderend effect heeft, vooral op het gebied van vermogensmisdrijven. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte niet in staat was om aan te tonen dat hij niet op de hoogte was van de herkomst van de goederen die in zijn woning werden aangetroffen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757344-07
's-Gravenhage, 5 december 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte D],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 20 en 21 november 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting van 20 november 2007 verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. I.W. Streefland-Brink heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair en 4 eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief onder f en g ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en terzake van het onder 1, 2 en 4 tweede cumulatief/alternatief onder a, b, c, d, e en h zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest met niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] in de vorderingen tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen vermeld onder nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7, zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
Verweer onrechtmatig verkregen bewijs.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte het verweer gevoerd dat de tegenover de politie afgelegde verklaringen van de getuige [getuige 1] - zijnde de vriendin van verdachte - van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat deze getuige door de politie op ontoelaatbare wijze tijdens de verhoren onder druk is gezet teneinde met betrekking tot verdachte een belastende verklaring af te leggen. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman een ongedateerde handgeschreven verklaring van de getuige ter terechtzitting overgelegd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Niet aannemelijk is geworden dat de getuige door de politie op ontoelaatbare wijze onder druk is gezet. Uit de handgeschreven verklaring van de getuige, waaruit de rechtbank begrijpt dat zij zich door de politie onder druk gezet voelde, is niet aannemelijk geworden dat de handelwijze van de politie als ontoelaatbaar moet worden beoordeeld. Dit brengt mee dat de verklaringen van de getuige tegenover de politie onverkort tot het bewijs kunnen worden gebruikt.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3 primair, subsidiair en meer subsidiair en 4 eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief onder c, d, f en g is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
De officier van justitie heeft in haar requisitoir gewezen op twee tapgesprekken d.d. 25 en 26 februari 2007 (pagina's 380 en 381). In dit verband heeft de verdediging aangevoerd dat deze gesprekken foutief door de politie zijn vertaald. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het de rechtbank niet mogelijk de precieze vertaling van de tapgesprekken te achterhalen. Zo de rechtbank al uitgaat van de juistheid van de door de politie weergegeven vertaling van bedoelde tapgesprekken, dan levert dit onvoldoende wettig bewijs op voor de conclusie dat de verdachte zich aan het onder 1 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt. De omstandigheid dat er in de woning aan de [adres 2], waar verdachte regelmatig verbleef, een gasbrander is aangetroffen, doet aan het voorgaande niet af. Daarom moet de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
De officier van justitie heeft in haar requisitoir gewezen op een tapgesprek d.d. 12 maart 2007 (pagina 2148). Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoud van dit tapgesprek te onbepaald om op basis daarvan tot de conclusie te komen dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de ten laste gelegde inbraak. De enkele omstandigheid dat in de kledingkast op de slaapkamer van verdachte een pinsleutel is aangetroffen die overeenkomt met een vermiste sleutel van de kapperszaak waar die inbraak heeft plaatsgevonden, levert voorts onvoldoende wettig bewijs op om het onder 2 ten laste gelegde bewezen te achten.
Ten aanzien van het onder 4 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
onderdeel c)
Met betrekking tot de aansteker overweegt de rechtbank dat dit voorwerp zo klein is dat - hoewel deze aansteker in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen - zonder nader bewijs, welk bewijs in deze zaak ontbreekt, niet is komen vast te staan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het voorhanden hebben van dit voorwerp. Aldus kan niet bewezen worden dat het opzet van de verdachte was gericht op de heling van dit goed. Voorts acht de rechtbank niet wettig bewezen dat de verdachte het horloge van het merk Cartier voorhanden heeft gehad, nu dit voorwerp niet in de slaapkamer van de verdachte in de woning aan de [adres 2] is aangetroffen maar tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 3].
Met betrekking tot de tas overweegt de rechtbank dat door de politie in de slaapkamer van de verdachte in de woning aan de [adres 2] een tas van het merk Louis Vuitton is aangetroffen waarover de verdachte aangaande de herkomst geen verklaring heeft kunnen of willen afleggen. Deze omstandigheid leidt in dit geval evenwel niet tot de conclusie dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze tas door misdrijf was verkregen, aangezien uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de vriendin van verdachte - met wie hij regelmatig in zijn kamer verbleef - één of meerdere tassen van dit merk in haar bezit had. Aldus laat het dossier de mogelijkheid open dat de verdachte ten aanzien van deze tas in de veronderstelling verkeerde dat het een tas van zijn vriendin was.
onderdeel d)
Bij de aanhouding van [getuige 1] zijn twee handtassen, te weten één van het merk Gucci en één van het merk Louis Vuitton, in beslag genomen (pagina 2669). Blijkens de aangifte en het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde partij 2] zijn deze tassen bij de inbraak in de woning aan de [adres 4] op 25 of 26 december 2006 weggenomen (pagina's 2647 en 2661). Op grond van het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting zijn omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen of het overdragen van (één van) deze tassen wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat deze tassen door misdrijf waren verkregen. Daarom dient de verdachte van onderdeel d) in het onder 4 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde worden vrijgesproken.
onderdelen e) en f)
Met betrekking tot het horloge en de mobiele telefoon overweegt de rechtbank dat deze voorwerpen zo klein zijn dat - hoewel deze telefoon in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen - zonder nader bewijs, welk bewijs in deze zaak ontbreekt, niet is komen vast te staan dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het voorhanden hebben van deze voorwerpen. Aldus kan niet bewezen worden dat het opzet van de verdachte was gericht op de heling van deze goederen.
onderdeel g)
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] is een zonnebank aangetroffen waarvan op basis van de aangifte en het proces-verbaal van verhoor aangever is komen vast te staan dat deze bij de inbraak aan de [adres 5] is weggenomen (pagina's 2749 en 2753). Naar het oordeel van de rechtbank kan de betrokkenheid van de verdachte bij de heling van dit voorwerp niet wettig en overtuigend bewezen worden nu de verdachte eerst in december 2006 zijn intrek in de woning aan de [adres 2] heeft genomen en de betreffende inbraak ruim een jaar daarvoor had plaatsgevonden. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat de zonnebank niet op de slaapkamer van de verdachte, maar in de slaapkamer van [getuige 3] is aangetroffen. De enkele verklaring van getuige [getuige 3] inhoudende dat de zonnebank van verdachte is, vormt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om onderdeel g) in het onder 4 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde bewezen te achten.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het onder 4 tweede cumulatief/alternatief onder a, b, e en h ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De getuige [getuige 1] heeft met betrekking tot de in de woning aan de [adres 2] aangetroffen goederen tegenover de politie verklaard dat 'alles wat daar eigenlijk stond van [verdachte] was' (pagina 3084). Bovendien heeft [getuige 3] tegenover de politie verklaard dat verdachte bijna alleen met [getuige 1] in zijn slaapkamer verbleef (pagina 867). Uit laatstgenoemde verklaring leidt de rechtbank af dat de slaapkamer van verdachte voornamelijk door hemzelf en zijn vriendin, en niet door derden in gebruik is geweest. Nu uit de verklaring van [getuige 1] valt af te leiden dat alle goederen die in die kamer zijn aangetroffen aan (in strafrechtelijke zin) verdachte "toebehoren", komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte die goederen voorhanden heeft gehad. De omstandigheid dat regelmatig andere personen in de woning aanwezig waren - zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard - maakt die conclusie niet anders.
Blijkens het proces-verbaal binnentreden woning is de verdachte in de woning aan de [adres 2] aangehouden (pagina 332). Tijdens de daarop volgende doorzoeking van de woning trof de politie in de slaapkamer van de verdachte een laptop met bijbehorende tas, een tweede laptop, een Bose-set en vier flessen whisky aan. Gelet op de aangiften is komen vast te staan dat deze goederen van misdrijf afkomstig zijn (pagina's 918, 933, 2682 en 2759). Verdachte heeft verklaard niet te weten hoe hij in het bezit van deze goederen is gekomen. Nu de verdachte geen verklaring heeft kunnen of willen geven op de vraag hoe hij in het bezit van de betreffende gestolen goederen is gekomen, komt de rechtbank op basis van het hetgeen hierboven is overwogen - in onderling verband en samenhang bezien - tot de conclusie dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Niet aannemelijk acht de rechtbank dat verdachte van de aanwezigheid van deze goederen in zijn kamer niet op de hoogte was.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de woning waar hij regelmatig verbleef, verschillende uit misdrijf verkregen goederen voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die goederen door misdrijf waren verkregen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan schuldheling, een misdrijf waarvan gezien de aard in het bijzonder op het gebied van vermogensmisdrijven een criminaliteitsbevorderend effect uitgaat.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 april 2007, meermalen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, hetgeen de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals na te melden, een passende reactie vormt.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 in eigendom toebehoren. De rechtbank zal, nu geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbenden gelasten.
Vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij 1], wonende aan de [adres 6], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding van een niet aangeduide grootte.
[benadeelde partij 2], wonende aan de [adres 4], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.699,47.
[benadeelde partij 3], wonende aan het [adres 7], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.208,-.
Deze vorderingen zijn door de verdediging weersproken.
De rechtbank overweegt dat nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien aan de verdachte terzake van het feit waarvoor die benadeelde partij zich heeft gevoegd, geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Voorts zullen de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding nu door de onder 4 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feiten niet rechtstreeks schade aan die benadeelde partijen is toegebracht.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 57 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair, subsidiair en meer subsidiair en 4 eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief onder c, d, f en g ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 4 tweede cumulatief/alternatief onder a, b, e en h ten laste gelegde heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
Schuldheling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van ÉÉNHONDERDACHTENTWINTIG DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 11 april 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 16 april 2007,
in vrijheid gesteld op: 18 juli 2007;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot DERTIG DAGEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vorderingen tot schadevergoeding;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Van der Burg, voorzitter,
Schaaf en Hink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kleijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2007.