RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/936088-06
's-Gravenhage, 5 december 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1975 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 november 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr P.J. Hoogendam, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Hartjes heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 160 uur subsidiair 80 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als bestuurder van vrachtwagen - een betonmolen - zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij een fietser werd gedood.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij, toen hij met zijn vrachtwagen rechtsaf wilde slaan, zich er niet voldoende van heeft vergewist dat, toen hij één van de twee fietsers die hij kort daarvoor op het fietspad naast de weg had zien rijden niet meer zag, heeft aangenomen dat deze fietser, evenals de eerste fietser, was overgestoken. Desondanks is verdachte naar rechts afgeslagen zonder zich er andermaal van te vergewissen of de vrouw daar werkelijk niet meer reed, waarna het fatale ongeval heeft plaatsgevonden. Van zijn aanmerkelijke onoplettendheid is een vrouw het slachtoffer geworden en daardoor is haar familie onherstelbaar leed aangedaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 15 februari 2007, waaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, ook wegens overtreding van de Wegenverkeerswet, waarvoor hem transacties zijn opgelegd.
De rechtbank neemt in aanmerking dat het verkeersongeval de verdachte diep heeft aangegrepen en dat hij zal moeten leven met het feit dat door zijn onoplettendheid een vrouw om het leven is gekomen.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals bij de behandeling ter terechtzitting is gebleken, verdachte zo zwaar is aangeslagen door het ongeval dat hij zich niet in staat voelt om zijn werk als vrachtwagenchauffeur nog langer uit te oefenen en is gaan werken als 'zelfstandige zonder personeel', werk waarvoor hij niet meer op een vrachtwagen hoeft te rijden, en voorts dat hij door dit alles ook thuis de nodige problemen heeft ondervonden.
Een gedeeltelijk onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de officier van justitie gevorderd, zou in de rede gelegen hebben. De rechtbank zal evenwel, nu verdachte een eigen bedrijf is begonnen waardoor hij grotendeels is aangewezen op een auto, aan verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen.
De lagere straffen vinden mede oorzaak in het feit dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, heeft geoordeeld dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en niet aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
OVERTREDING VAN ARTIKEL 6 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994, TERWIJL HET EEN ONGEVAL BETREFT WAARDOOR EEN ANDER WORDT GEDOOD;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 120 (EENHONDERD TWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 60 (ZESTIG) DAGEN;
veroordeelt verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd is geweest, bij de eventuele uitvoering van de hem voorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mrs Knol, voorzitter,
Bosman en Van As, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2007.
Mr Bosman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.