ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9592

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
273944 / HA ZA 06-3295
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor schade door strafvorderlijk beslag op auto

In deze zaak vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) in verband met de inbeslagname van zijn auto, een Mercedes-Benz 280 SLC, op 24 november 2003. De auto werd in beslag genomen op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Eiser stelt dat hij eigenaar was van de auto ten tijde van de inbeslagname en dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door niet de juiste zorg voor de auto in acht te nemen tijdens de bewaarneming. Eiser vordert een schadevergoeding van € 53.643,86, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De Staat betwist de eigendom van de auto door eiser en voert aan dat de auto ten tijde van de inbeslagname op naam stond van een derde persoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de eigendom bij eiser ligt. Eiser heeft geen schriftelijke bewijsstukken overgelegd die zijn eigendomsclaim onderbouwen, maar heeft wel getuigenbewijs aangeboden. De rechtbank oordeelt dat de inbeslagname op zich rechtmatig was, maar dat de Staat als bewaarnemer zorg had moeten dragen voor de auto. Eiser heeft echter onvoldoende bewijs geleverd dat de auto in goede staat verkeerde ten tijde van de inbeslagname. De rechtbank concludeert dat de vordering van eiser voor een groot deel onvoldoende onderbouwd is en wijst de meeste vorderingen af, maar staat eiser toe om bewijs te leveren van zijn eigendom.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor getuigenverhoor en zal op een later moment verder beslissen over de vorderingen van eiser. Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. Schreuder en openbaar uitgesproken op 4 juli 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 273944 / HA ZA 06-3295
Vonnis van 4 juli 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats A.],
eiser,
procureur mr. J.F. Grégoire,
tegen
STAAT DER NEDERLANDEN (MIN. VAN JUSTITIE),
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. W.B. Gaasbeek.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding
-de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 3 januari 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 6 april 2007, alsmede de daarin genoemde door partijen toegezonden stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 24 november 2003 is onder [eiser] een Mercedes-Benz, type 280 SLC, met [kenteken], bouwjaar omstreeks 1975 (verder: de auto) in beslag genomen op de voet van art. 94 Sv in verband met een verdenking van overtreding van art. 2 lid 1 onder B en C Opiumwet. De auto heeft in de periode van 24 november 2003 tot 16 februari 2004 op het terrein van het [politieverzamelgebouw] gestaan en is vervolgens overgebracht naar de Domeinen Roerende Zaken, regio-eenheid Bleiswijk.
2.2. Op 20 februari 2004 is door de Domeinen een opnameformulier opgemaakt, waarin voor wat betreft de waarde van de auto is verwezen naar het geleideformulier van inbeslagneming. De waarde is volgens dat formulier door een medewerker van de Domeinen geschat op een waarde tussen de € 455,= en € 2.275,=. In het opnamerapport wordt voorts melding gemaakt van de volgende uiterlijke beschadigingen en/of gebreken: "voorspoiler, schade rondom, veel roest, lak gekrast".
2.3.Op 11 juli 2005 heeft de Advocaat Generaal bij het ressortpakket Den Haag de teruggave van de auto aan [eiser] gelast. Op 21 juli 2005 heeft een broer van [eiser] de auto namens [eiser] bij Domeinen opgehaald.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - veroordeling van de Staat tot betaling van € 53.643,86 aan schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, alsmede een bedrag van € 2.127,72 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen kort gezegd ten grondslag, dat de Staat onrechtmatig gehandeld heeft, nu zowel op de politie als op de Domeinen de plicht rustte om bij de bewaring de zorg van een goed bewaarder in acht te nemen, hetgeen niet is geschied, als gevolg waarvan de auto gedurende de periode van het beslag zwaar beschadigd is.
3.3. De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Eigendom
4.1. [eiser] legt aan zijn vordering (mede) ten grondslag dat hij eigenaar is - en ten tijde van de inbeslagname reeds was - van de auto. De Staat heeft, als meest verstrekkende verweer, betwist dat [eiser] eigenaar is van de auto. De Staat heeft daartoe aangevoerd dat [eiser] ten tijde van de inbeslagname als bijrijder in de auto zat, terwijl de auto werd bestuurd door een zekere [persoon A.]. De auto heeft voorts nooit op naam gestaan van [eiser] en stond ten tijde van het beslag op naam van een zekere [persoon B.].
4.2. [eiser] heeft ter zitting nader uiteengezet, dat hij de auto enkele maanden voor de inbeslagname voor een koopsom van € 4.000,= heeft gekocht en geleverd gekregen van een particulier te Rotterdam die een advertentie op "Marktplaats" had gezet. Hierbij is geen schriftelijk stuk opgemaakt, zoals een nota. [eiser] werd bij de aankoop van de auto vergezeld van een vriend, de eerder genoemde [persoon B.]. De auto is ten tijde van de aankoop op naam van [persoon B.] gezet, volgens [eiser] omdat hij toen nog geen rijbewijs had. [eiser] heeft er voorts op gewezen dat [persoon B.] in het kader van het beslag afstand heeft gedaan van de auto en dat ook [persoon A.] heeft verklaard dat hij geen eigenaar van de auto is.
4.3. De rechtbank oordeelt als volgt. De bewijslast van de stelling dat [eiser] de eigendom heeft verkregen van de auto rust conform de hoofdregel van art. 150 Rv. op [eiser], nu hij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept. Nu de Staat de eigendom gemotiveerd betwist, en [eiser] geen enkel schriftelijk stuk in het geding heeft gebracht dat de eigendomsverkrijging onderbouwt, zal de rechtbank [eiser] volgens zijn daartoe gedane aanbod toelaten tot getuigenbewijs van zijn stelling, dat hij de auto enige maanden voor de inbeslagname heeft gekocht en geleverd gekregen. In verband met de proceseconomie zal de rechtbank in het onderstaande reeds ingaan op de overige geschilpunten die partijen verdeeld houden.
Beslagneming onrechtmatig?
4.4. Volgens vaste jurisprudentie is de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel als inbeslagname onrechtmatig indien het dwangmiddel is toegepast in strijd met de wet dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten. Buiten deze gevallen is de toepassing van een dwangmiddel in beginsel rechtmatig, indien zij wordt gerechtvaardigd door het bestaan van verdenking, dat wil zeggen een uit feiten of omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Dit is slechts anders indien achteraf uit het strafdossier - uit de einduitspraak of anderszins - blijkt dat de verdenking ten onrechte heeft bestaan.
4.5. Voor zover [eiser] zijn vordering baseert op de stelling, dat de inbeslagname zelf onrechtmatig is geweest, heeft hij zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. Weliswaar stelt hij dat de rechter-commisaris heeft geoordeeld dat de aanhouding en de inverzekeringstelling van [eiser] bij gebreke van een redelijk vermoeden van schuld onrechtmatig waren, doch hij legt geen stukken van de strafrechtelijke procedure over waaruit dit blijkt. [eiser] heeft voorts niet betwist dat hij in eerste aanleg wel degelijk door de rechtbank is veroordeeld voor het feit, waarvoor hij op 24 november 2003 is aangehouden en in verband waarmee de auto in beslag is genomen. Evenmin heeft hij aangevoerd, dat uit de einduitspraak van het hof - waarbij hij kennelijk voor het desbetreffende feit alsnog is vrijgesproken - blijkt dat de verdenking ten onrechte heeft bestaan.
Onvoldoende zorg tijdens bewaarneming
4.6. De rechtbank vat derhalve - met de Staat - de vordering van [eiser] aldus op, dat hij deze erop baseert dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door niet de juiste zorg voor de in beslag genomen auto in acht te nemen. [eiser] heeft aan deze stelling ten grondslag gelegd dat de auto in goede staat verkeerde toen hij in beslag werd genomen en in zeer slechte staat toen hij namens hem werd opgehaald: de auto reed niet meer en er waren diverse krassen, deuken en andersoortige beschadigingen aan de auto. Voorts heeft hij erop gewezen, dat één van de ramen van de auto tijdens de bewaring open heeft gestaan, waardoor schade is ontstaan aan het interieur van de auto. Door “[autoschadeherstelbedrijf]” te [woonplaats A.] zijn de totale reparatiekosten vastgesteld op € 53.384,86
4.7. De rechtbank stelt bij haar oordeel voorop dat ingevolge art. 7 van bet Besluit inbeslaggenomen voorwerpen de bewaarder en de ambtenaren die inbeslaggenomen voorwerpen onder zich hebben, de nodige maatregelen tegen beschadiging en waardevermindering dienen te nemen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet, dat degene onder wie een zaak rechtmatig in beslag is genomen er zonder meer aanspraak op kan maken dat hij die zaak in dezelfde toestand terugkrijgt als waarin hij in beslag werd genomen. Voor zover sprake is van waardedaling die het gevolg is van louter tijdsverloop, of waardedaling die optreedt terwijl de redelijkerwijs van de bewaarder te vergen zorg in acht is genomen, kan deze niet op de Staat worden verhaald. De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer van de Staat kan worden gevergd, dat inbeslaggenomen auto’s overdekt worden gestald. Nu [eiser] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld, die meebrengen dat in de onderhavige zaak een speciale zorg aan de orde was, brengt dit uitgangspunt mee, dat de waardedaling die het gevolg is van de omstandigheid dat de auto gedurende het beslag in de buitenlucht gestald is geweest, naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking komt.
4.8. Daarnaast geldt, dat [eiser] naar het oordeel van de rechtbank niet voldoet aan zijn stelplicht ten aanzien van de goede staat van de auto ten tijde van de inbeslagname, zodat uit de toestand ná in beslagname niet kan worden afgeleid dat sprake is van onvoldoende zorg van de bewaarder. Immers, uit het p-v dat door de politie is opgesteld (productie 3 bij Antwoord) volgt dat de auto ten tijde van de inbeslagname al gebreken vertoonde. Voorts staat tussen partijen vast dat het gaat om een auto met bouwjaar omstreeks 1975, zodat reeds op die grond volstrekt onaannemelijk is dat de auto in onberispelijke staat verkeerde. [eiser] staaft zijn stellingen omtrent de toestand van de auto daartegenover slechts met verklaringen van - niet ter zake deskundige - vrienden en/of familieleden.
4.9. Op deze gronden is de vordering, voor zover zij slechts tot uitgangspunt heeft dat de auto weer in de oude staat moet worden teruggebracht, onvoldoende onderbouwd en kan zij niet worden toegewezen.
Schade interieur
4.10. [eiser] heeft voorts het - meer concrete - verwijt geuit dat tijdens de bewaarneming een van de ramen van de auto gedeeltelijk open heeft gestaan. De Staat heeft ter zitting verklaard dat niet uitgesloten is dat dit inderdaad het geval is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de zorg die de Staat als bewaarnemer voor een inbeslaggenomen auto als de onderhavige heeft te betrachten, meebrengt dat de ramen van in de buitenlucht gestalde auto’s gesloten dienen te zijn. De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat als gevolg van het niet gesloten zijn van een van de ramen schade is ontstaan aan het interieur van de auto.
4.11 De rechtbank acht het met artikel 6:97 BW in overeenstemming dat de schade wordt geschat, nu achteraf niet meer precies is vast te stellen wat het gevolg is van geweest van de omstandigheid dat een raam gedeeltelijk heeft opengestaan. De rechtbank neemt bij de schatting tot uitgangspunt, dat de waarde van de auto ten tijde van de inbeslagname een bedrag van rond de € 2.275,= bedroeg. Deze waarde blijkt immers uit het door een medewerker van de Domeinen opgemaakte opnamerapport, dat kort na de inbeslagname is opgemaakt. De stelling van [eiser] dat de auto veel meer waard was wordt door hem onvoldoende onderbouwd. De rechtbank schat, uitgaande van deze waarde, de schade aan het interieur als gevolg van het openstaande raam ex aequo et bono op een bedrag van € 750,=.
Overige schadeposten
4.12. [eiser] vordert voorts vergoeding voor de kosten van het wegtakelen van de auto van het terrein van de Domeinen ad € 65,=. Deze kosten komen naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking, nu niet is komen vast te staan dat de Staat aansprakelijk is voor de omstandigheid dat de auto niet meer rijdend was op het moment dat hij namens [eiser] werd opgehaald. Daarnaast vordert [eiser] een bedrag van € 75,= in verband met het feit dat zijn broer Ismael, op wiens naam de auto thans staat, een bekeuring heeft gekregen omdat de auto zonder APK te zijn goedgekeurd op de openbare weg was geparkeerd. Daargelaten de vraag of deze schade door [eiser] is geleden nu de bekeuring is uitgeschreven op naam van zijn broer, geldt dat het de verantwoordelijkheid van [eiser] zelf is de auto op adequate wijze te stallen zolang deze niet is goedgekeurd in het kader van de APK.
Buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente
4.13. [eiser] vordert voorts een vergoeding van buitengerechtelijke (incasso )kosten. Gesteld noch gebleken is echter, dat door hem buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt die niet worden gedekt door de definitieve toevoeging die hem is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Dit onderdeel van de vordering zal dus worden afgewezen. De wettelijke rente over het bedrag van € 500,= is toewijsbaar vanaf de dag der dagvaarding zoals gevorderd.
Conclusie
4.14 Indien [eiser] slaagt in het bewijs van zijn stelling, dat hij eigenaar is geworden van de auto, zal een bedrag van € 750,=, te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen. De vordering voor het overige zal worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
- laat [eiser] toe te bewijzen dat de auto door hem is gekocht en aan hem is geleverd;
- bepaalt dat eventuele getuigen zullen worden gehoord op maandag 24 september 2007 om 09.30 uur door mr. D.A. Schreuder in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan nr. 60 te 's-Gravenhage;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2007