ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9595

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/755148-05
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hoek
  • A. Milders
  • J. Pabbruwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrifte en oplichting door een personeelsfunctionaris

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting. De verdachte, geboren in 1964, heeft in een periode van minder dan zes maanden meermalen valsheid in geschrift gepleegd door een arbeidsovereenkomst en salarisstroken op te stellen die niet overeenkwamen met de waarheid. Dit deed hij in zijn functie als personeelsfunctionaris, waarbij hij misbruik maakte van het vertrouwen dat in het maatschappelijke verkeer moet bestaan in de juiste invulling van officiële documenten. Daarnaast heeft hij samen met mededaders de Stichting [..] opgelicht door hen te bewegen tot afgifte van geld op basis van onjuiste informatie over de werkelijke personeelsbezetting en gewerkte uren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met aftrek, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. De bijzondere voorwaarde van de voorwaardelijke straf is dat de verdachte zich moet houden aan de voorschriften van de reclassering, inclusief mogelijke behandeling bij De Waag. De rechtbank heeft ook vrijspraak uitgesproken voor enkele andere feiten, waaronder witwassen en ontucht, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich hieraan schuldig had gemaakt. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verklaringen van medeverdachten niet voldoende specifiek waren en dat er geen steunbewijs was voor de beschuldigingen.

De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een rapport van de reclassering en een psychologisch rapport, waaruit bleek dat de verdachte een persoonlijkheidsstoornis had, maar niet geestesziek was. De rechtbank concludeerde dat er een kans op recidive bestaat en dat het van belang is dat de verdachte leert omgaan met zijn gedrag. De straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikelen die betrekking hebben op valsheid in geschrift en oplichting.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/755148-05
's-Gravenhage, 6 december 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 november 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.P. Holthuis, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. J.C. Reddingius heeft, nadat de officier van justitie ter terechtzitting d.d. 22 november 2007 niet ontvankelijk is verklaard in de vervolging ter zake van het aan verdachte onder 8, 9 en 10 telastgelegde, gevorderd dat verdachte ter zake van het hem onder 3 primair, 3 subsidiair, 4, 6 primair en 7 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem onder 1, 2, 3 meer subsidiair tweede cumulatief/alternatief, 5 en 6 subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, ook indien zulks inhoudt behandeling bij De Waag, zolang die instelling dit nodig acht.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 primair, 3 subsidiair, 3 meer subsidiair eerste cumulatief/alternatief, 3 meer subsidiair tweede cumulatief/alternatief, 4 primair, 4 subsidiair, 5, 6 primair, 6 subsidiair en 7 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Vrijspraakoverweging ten aanzien van feit 3 meer subsidiair tweede cumulatief/alternatief:
Niet is komen vast te staan dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Hoewel de medeverdachte anders heeft verklaard - zakelijk inhoudend dat hij alles gedaan heeft in opdracht van verdachte - is die verklaring te weinig specifiek om, zonder steunbewijs en bij stellige ontkenning door verdachte, tot het oordeel te komen dat verdachte zich als dader dan wel als mededader heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Vrijspraakoverweging ten aanzien van feit 5:
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat het handelen van verdachte niet als ontucht kan worden aangemerkt en mitsdien vrijspraak dient te volgen. Daaromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster bevond zich tijdens de door verdachte omschreven "spiegelreflextherapie" in haar eigen badkamer, die zij van binnenuit op slot had gedaan; verdachte bevond zich op de gang. De, seksueel geladen, handelingen die aangeefster vervolgens op instigatie van verdachte heeft verricht, zijn voor verdachte niet waarneembaar geweest.
Voor het plegen van ontucht is - ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad, in het bijzonder HR 30 november 2004 NJ 2005/184, - lichamelijk contact niet noodzakelijk; bij het ontbreken van dergelijk contact kan, afhankelijk van de omstandigheden, er niettemin sprake zijn van ontuchtig handelen, waartoe een daartoe relevante interactie wel nodig is.
De rechtbank stelt vast dat tussen verdachte en aangeefster alleen verbaal contact heeft plaatsgevonden. Het stond aangeefster geheel vrij om aan de suggesties van verdachte al dan niet gevolg te geven. Naar het oordeel van de rechtbank is onder deze omstandigheden de lichamelijke integriteit van aangeefster, een volwassen vrouw, niet geschonden door verdachte, hoe ongepast de gedragingen van verdachte ook zijn geweest.
Dit leidt ertoe dat verdachte ten aanzien van het hem hieromtrent telastgelegde dient te worden vrijgesproken.
Vrijspraakoverweging ten aanzien van feit 6 subsidiair:
Ten aanzien van het onder 6 subsidiair telastgelegde feit acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich enig geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend, nu niet is uit te sluiten dat verdachte de gelden, toebehorende aan [A], c.q. [B] heeft aangewend tot betaling van schulden van laatst genoemden. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van nog geen half jaar meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door in strijd met de waarheid een arbeidsovereenkomst en salarisstroken op te doen maken. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijke verkeer moet kunnen worden gesteld in de juiste invulling van geschriften als de onderhavige.
Daarnaast heeft verdachte samen met een of meer mededaders meermalen de Stichting [stichting] opgelicht en bewogen tot afgifte van geld. Verdachte heeft in zijn functie als personeelsfunctionaris e-mails en notities verzonden aan de crediteurenadministratie om het voor te doen komen alsof meerdere personen werkzaam waren en meer uren werkzaam waren voor genoemde Stichting. Op basis van deze onjuiste gegevens heeft verdachte opdracht gegeven aan de crediteurenadministratie tot het doen van salarisbetalingen, tot het uitkeren van salarisoverschotten en salarisnabetalingen aan personen. Verdachte heeft op onrechtmatige wijze bedragen ontvangen waar hij geen recht op had en hij heeft hierdoor voornoemde Stichting financieel benadeeld.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de reclassering Nederland, regio Den Haag, unit Den Haag, d.d. 25 juni 2007, opgemaakt en ondertekend door G. van der Hooft, reclasseringswerker, en voor akkoord mede ondertekend door A. Botto, unitmanager.
In dit rapport komt naar voren dat verdachte middels opleiding en werk pogingen heeft ondernomen om zich een plaats in de samenleving te verwerven. Zijn justitiële contacten en de vele wisselingen hebben gemaakt dat verdachte steeds 'zoekende' is geweest. Daarnaast zijn er veel spanningen in het privé-leven van verdachte. Aangaande de oplichting en valsheid in geschrift is verdachte berekend te werk gegaan. Hierover maakt de reclassering zich zorgen. De reclassering vermoedt dat er een kans is op recidive.
Indien de rechtbank het telastgelegde wettig en overtuigend bewezen acht dan adviseert de reclassering verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarde een verplicht contact met de reclassering waarbij wordt opgenomen dat verdachte een behandeling dient te volgen bij De Waag in Den Haag.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch rapport betreffende verdachte, d.d. 31 maart 2007, opgemaakt en ondertekend door drs. O.C. van de Bent, Gz psycholoog te 's-Gravenhage. Deze deskundige concludeert dat er bij verdachte ten tijde van de telastgelegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling, te weten een persoonlijkheidsstoornis NAO (gemende type narcistisch / antisociaal). Er was echter geen sprake van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Gezien het feit dat verdachte planmatig te werk ging en op de hoogte was van het ontoelaatbare van zijn handelingen kunnen deze hem derhalve worden toegerekend.
Gelet op zijn persoonlijkheidsproblematiek en de neiging om alle verantwoordelijkheden buiten zichzelf te leggen, is er een gerede kans op recidive. Vanuit zorgoogpunt en tevens ter voorkoming van recidive is het van belang dat verdachte verantwoording neemt voor zijn daden en zijn grensoverschrijdend gedrag leert beteugelen. Derhalve adviseert de deskundige om de straf (gedeeltelijk) voorwaardelijk op te leggen met als bijzondere voorwaarde een reclasseringsbegeleiding en een behandeling bij De Waag.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft in haar oordeel de justitiële documentatie van verdachte betrokken, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten met politie of justitie in aanraking is geweest.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf passend en geboden is. De rechtbank acht tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf met een bijzondere voorwaarde, zoals door de reclassering is voorgesteld, op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 primair, 3 subsidiair, 3 meer subsidiair eerste cumulatief/alternatief, 3 meer subsidiair tweede cumulatief/alternatief, 4 primair, 4 subsidiair, 5, 6 primair, 6 subsidiair en 7 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 uren;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 214 uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 107 dagen;
ten aanzien van 09/755148-05
in verzekering gesteld op: 8 november 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 11 november 2005,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van: 11 november 2005,
ten aanzien van 09/925104-06 (ter berechting gevoegd)
in verzekering gesteld op: 30 januari 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 2 februari 2006,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van: 9 februari 2006,
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, ook indien zulks inhoudt behandeling bij De Waag, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
heft op de geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis van de verdachte (onder de parketnummers 09/755148-05 en 09/925104-06);
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Hoek, voorzitter,
Milders en Pabbruwe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. De Vroom, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2007.