ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9757

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-0912164
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van geneeskundige verklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 november 2007 uitspraak gedaan over een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Het verzoek was ingediend op basis van een geneeskundige verklaring, die niet door een psychiater was opgesteld, wat in strijd zou zijn met de eisen die voortvloeien uit het Varbanov-arrest. De rechtbank overwoog dat, hoewel de geneeskundige verklaring niet door een psychiater was opgesteld, de inbewaringstellingsprocedure als een noodprocedure moet worden beschouwd. Dit betekent dat er lichtere eisen aan de geneeskundige verklaring kunnen worden gesteld, mits deze is gebaseerd op een persoonlijk onderzoek door een arts die overleg heeft gepleegd met een psychiater.

De rechtbank constateerde dat de arts K.A. Laska overleg had gevoerd met psychiater R.J.P. Rijnders en behandelend psychiater B.J.H. van der Hoeven, en dat de geneeskundige verklaring voldoende was om de inbewaringstelling te rechtvaardigen. Echter, de rechtbank merkte op dat de betrokkene niet door een onafhankelijk psychiater was gezien, wat een tekortkoming vormde. De behandeling van het verzoek werd geschorst om het psychiatrisch ziekenhuis de gelegenheid te geven dit gebrek te herstellen.

Na aanvullend onderzoek door onafhankelijk psychiater M.M. Gordijn, die de betrokkene persoonlijk had onderzocht, werd de behandeling hervat. De rechtbank concludeerde dat nu voldaan was aan de vereisten voor een onafhankelijk onderzoek, het gevaar voor de betrokkene en de algemene veiligheid van personen of goederen voldoende was aangetoond. De rechtbank verleende uiteindelijk de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, waarbij werd vastgesteld dat de betrokkene een schizo-affectieve stoornis had en dat er een onmiddellijk dreigend gevaar bestond voor verdere incidenten.

De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank benadrukte dat de betrokkene door zijn ziekte een gevaar opleverde, wat ook bleek uit eerdere incidenten. De rechtbank oordeelde dat de eerder genoemde incidenten als een eerste gevaarsindicatie moesten worden beschouwd, en dat het onmiddellijk dreigend gevaar aannemelijk was, gezien de aard en ernst van het ziektebeeld van de betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Machtiging tot voortzetting inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis
kenmerk : P 07-0912164
De Rechtbank 's-Gravenhage,
gezien het op 21 november 2007 ingekomen verzoek van de officier van justitie in het arrondissement ’s Gravenhage d.d. 21 november 2007, tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis van:
[persoon A.].,
geboren op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adres], doch verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis [psychiatrisch ziekenhuis];
gezien de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder afschriften van de beschikking van de burgemeester van de gemeente [X.] waarbij op 19 november 2007 de inbewaringstelling van de betrokkene is gelast, en van de geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;
gehoord op 23 november 2007 de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, mr. O.C. Bondam, alsmede de behandelend arts E. Voskamp;
overwegende dat blijkens opgave van de betrokkene zijn naam luidt als na te melden;
overwegende dat de verzochte machtiging slechts mag worden verleend wanneer de betrokkene gevaar veroorzaakt, het ernstige vermoeden bestaat dat een stoornis van de geestvermogens de betrokkene het gevaar doet veroorzaken, het gevaar zo onmiddellijk dreigend is dat een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven of tot het doen voortduren van het verblijf van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis niet kan worden afgewacht, en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend;
overwegende dat de advocaat van betrokkene ter zitting heeft aangevoerd dat het verzoek dient te worden afgewezen, nu de geneeskundige verklaring niet door een psychiater is opgemaakt en derhalve niet is voldaan aan de eis van een onderzoek door een onafhankelijk medisch specialist ("objective medical expertise") die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de Varbanov-uitspraak heeft neergelegd (EHRM 5 oktober 2000, BJ 2001, 36 m.nt. WD (Varbanov/Bulgarije);
overwegende dat de rechtbank evenwel van oordeel is dat de inbewaringstellingsprocedure naar haar aard te gelden heeft als een noodprocedure ("emergency"), zoals bedoeld in de Varbanov-uitspraak, zodat er voor wat betreft de objective medical expertise in beginsel lichtere eisen aan de geneeskundige verklaring dienen te worden gesteld;
overwegende dat in het licht van het voorgaande is voldaan aan het vereiste van objective medical expertise, indien de aan de last tot inbewaringstelling ten grondslag liggende geneeskundige verklaring is gebaseerd op een persoonlijk onderzoek door een arts, mits deze overleg heeft gepleegd met een psychiater, waarna een andere (onafhankelijke) psychiater deze diagnose, na de gegeven last doch voor een eventuele (rechterlijke) verlenging van de inbewaringstelling, dient te bevestigen;
overwegende dat uit de geneeskundige verklaring genoeglijk blijkt dat de arts K.A. Laska overleg heeft gevoerd met R.J.P. Rijnders, niet-behandelend psychiater en B.J.H. van der Hoeven, behandelend psychiater, waarna de verklaring als grondslag heeft gediend voor de last tot inbewaringstelling van de burgemeester;
overwegende dat evenwel niet is gebleken dat betrokkene nadien door een onafhankelijk psychiater is gezien, zodat het verweer van de advocaat van betrokkene in zoverre doel treft;
overwegende dat de rechtbank in het hiervoor besproken verweer van de advocaat van betrokkene aanleiding heeft gezien de behandeling van het verzoek ter zitting te schorsen, om het psychiatrisch ziekenhuis de gelegenheid te geven het gebrek waaraan het verzoek van de officier lijdt te herstellen, waarbij de advocaat van betrokkene heeft aangegeven genoegen te nemen met een telefonische reactie;
gelet op de verklaring van M.M. Gordijn, onafhankelijk psychiater die de betrokkene in het bijzijn van co-assistent S. van der Marel persoonlijk heeft onderzocht en daarvan een schriftelijk verslag heeft opgemaakt, waarna de behandeling van het verzoek is hervat in het bijzijn van betrokkene, de genoemde behandelend arts van betrokkene waarbij genoemde personen, alsmede de advocaat van betrokkene, in de gelegenheid zijn gesteld zich over het nader onderzoek uit te laten;
overwegende dat de rechtbank uit de aanvullende verklaring van de voornoemde onafhankelijk psychiater, alsmede gelet op de reactie hierop van betrokkene, constateert dat thans is voldaan aan de vereisten die dienen te worden gesteld aan een onafhankelijk onderzoek door een medisch specialist in het licht van artikel 5 EVRM in samenhang met artikel 21 van nagenoemde wet, zoals eerder in deze beschikking is overwogen;
overwegende dat uit de inhoud van overgelegde stukken en verklaringen van de gehoorde personen voorts is gebleken dat het gevaar in de zin van artikel 20 van nagenoemde wet zich voordoet;
overwegende dat de betrokkene immers door zijn ziekte een gevaar oplevert voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van personen of goederen, zoals ook blijkt uit de - op zichzelf onbestreden - incidenten die zich hebben voorgedaan, te weten het verbranden van brieven en het hebben van een mes op zijn kamer; dat deze incidenten op zichzelf, zoals de advocaat in zoverre met juistheid heeft betoogd, onvoldoende zijn voor een vrijheidsbeneming;
dat evenwel is gebleken dat betrokkene lijdt aan een schizo-affectieve stoornis waarbij thans nog steeds sprake is van psychotische decompensatie waarvoor betrokkene vanaf 19 november 2007 in de separeer opgesloten is geweest en van waaruit is gestart met het langzaam resocialiseren van betrokkene uit de isoleer naar verblijf op de afdeling maar dat is gebleken dat betrokkene ook thans nog delen van de dag in de isoleer verblijft;
dat de rechtbank op grond van het voorgaande de eerder genoemde incidenten als een eerste gevaarsindicatie beschouwt en het onmiddellijk dreigend gevaar door de rechtbank aannemelijk wordt geacht in die zin, dat op grond van de aard en ernst van het genoemde ziektebeeld op korte termijn verdere incidenten te verwachten zijn in onder andere de vorm van agressief en impulsief gedrag en dat deze te verwachten incidenten van dien aard en ernst zullen zijn dat thans kan worden gesproken van een onmiddellijk dreigend gevaar, als bedoeld in nagenoemde wet;
overwegende voorts dat onvoldoende is gebleken dat het gevaar door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend;
gelet op de artikelen 20, 27 en 29 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;
VERLEENT machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis van:
[persoon A.],
geboren op [geboortedatum] 1980;
VERKLAART deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, in het bijzijn van mr. W. van den Aardweg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2007.