ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9871

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/40194
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Fockens
  • A.G. Sijbrands
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrecht

In deze zaak gaat het om een administratief beroep tegen de weigering van toegang tot Nederland en de daaropvolgende vrijheidsontnemende maatregel. Eiser, geboren in 1946 en statenloos, werd op 9 oktober 2007 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Tegelijkertijd werd de vrijheidsontnemende maatregel toegepast op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 24 oktober 2007 beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De behandeling van de zaak vond plaats op 1 november 2007, waarbij eiser in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. N.C. Blomjous. De Minister van Justitie werd vertegenwoordigd door mr. E.G. Groenendijk, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Eiser voerde aan dat de zitting geschorst diende te worden in verband met een ingesteld administratief beroep tegen de toegangsweigering. Hij stelde dat de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel niet voldoende kon worden getoetst zonder de grondslag van die maatregel, de toegangsweigering, mee te nemen. Dit zou volgens eiser in strijd zijn met artikel 5 en artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank oordeelde dat de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel ter toetsing stond, en dat er geen reden was om de zitting te schorsen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en concludeerde dat het scheiden van de procedures niet in strijd was met het EVRM. De rechtbank zag geen aanleiding om anders te oordelen dan de Minister en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 7 november 2007 door mr. C.I.H. Fockens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/40194
V-nr.: [nummer]
inzake:
[Eiser], geboren op [geboortedatum] 1946, statenloos, verblijvende in het Uitzetcentrum Schiphol, eiser,
gemachtigde: mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E.G. Groenendijk, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 9 oktober 2007 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 24 oktober 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 1 november 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig R. Rijkenberg, tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De zitting dient te worden geschorst in verband met een ingesteld administratief beroep tegen de toegangsweigering. Na eerder uitstel vanwege onduidelijkheden inzake het griffierecht is op 31 oktober 2007 een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, connex aan het administratief beroep. Vanwege de verknochtheid van de toegangsweigering en de daaropvolgende vrijheidsontnemende maatregel is het wenselijk om beide procedures samen te behandelen. Volgens eiser kan de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel niet voldoende worden getoetst indien de grondslag van die maatregel – de toegangsweigering – niet bij die toets wordt betrokken. Dit levert volgens eiser een schending op van artikel 5 en artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Thans staat enkel de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel ter toetsing. Er bestaat derhalve geen reden tot schorsing van de zitting. Indien de toegangsweigering onrechtmatig zal blijken, dan zal verweerder daar consequenties aan verbinden. Het is echter prematuur om daar nu reeds op vooruit te lopen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
Gelet op hetgeen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) op 5 september 2001 heeft beslist (LJN: AD4502, 200103358/1), is de rechtbank van oordeel dat nu tegen de aan de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel voorafgaande weigering van toegang administratief beroep openstaat en tegen de beslissing op dat beroep, beroep op de rechter, verdraagt het zich niet met het stelsel van de wet dat de rechter die over de vrijheidsontnemende maatregel oordeelt, zich daarbij tevens uitspreekt over de rechtmatigheid van de toegangsweigering. Indien de toegangsweigering in de daartoe voorziene procedure onrechtmatig is gebleken, kan de rechter, die over de vrijheidsontnemende maatregel heeft te oordelen, zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van die maatregel. Nu het oordeel over de rechtmatigheid van de toegangsweigering eveneens met spoed verkregen kan worden in een voorlopige voorziening kan niet worden volgehouden dat het op deze wijze scheiden van de procedures strijdig is met artikel 5 in samenhang met artikel 13 van het EVRM. Van een (voorlopig) oordeel over de rechtmatigheid van de toegangsweigering is nu echter nog geen sprake.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank vooralsnog geen aanleiding voor een ander oordeel. Nu er geen andere gronden tegen de vrijheidsontnemende maatregel zijn aangevoerd dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 november 2007 door mr. C.I.H. Fockens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.