ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0436

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/530042-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Poustochkine
  • A. van As
  • J. Meessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs voor ambtelijke corruptie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als directeur Sociale Zaken en Arbeidsmarktbeleid van de gemeente [Y] en adviseur van [X] Employment BV werd beschuldigd van het aannemen van steekpenningen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten en veroordeeld tot een werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor de subsidiair ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. De aangifte door de gemeentesecretaris van [gemeente Y] op 6 april 2005 leidde tot een politieonderzoek, maar dit onderzoek bleek niet diepgaand genoeg. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte in zijn functie als directeur opdrachten aan [X] Employment BV had verstrekt of dat hij steekpenningen had aangenomen. De verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte waren niet overtuigend genoeg om de beschuldigingen te onderbouwen. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VONNIS)
parketnummer 09/530042-07
's-Gravenhage, 18 december 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 december 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr H.W. Lagraauw, advocaat te [p[gemeente], is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Berton heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot 150 uur werkstraf subsidiair
75 dagen hechtenis en tot gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De onderwerpelijke zaak tegen verdachte en de zaak tegen zijn medeverdachte vloeien voort uit de aangifte door de gemeentesecretaris van [gemeente Y] op 6 april 2005. Bij deze aangifte was een aantal stukken gevoegd, op grond waarvan hij meende dat het vermoeden gerechtvaardigd was dat verdachte, uit hoofde van zijn functie als directeur Sociale Zaken en Arbeidsmarktbeleid van de gemeente [Y] en tevens adviseur van [X] Employment BV, laatstgenoemd bedrijf (verder te noemen [de BV]) heeft bevoordeeld met het vergeven van opdrachten ter uitvoering van diverse trainingen en omscholingsprojecten ten behoeve van het personeel van de gemeente [Y].
Naar aanleiding van deze aangifte heeft de politie in juni 2006 verdachte gehoord en de directeur van [de BV] als medeverdachte gehoord. Andere onderzoekshandelingen zijn niet verricht. De verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte zijn samen met de aangifte en de genoemde bijlagen in augustus 2006 doorgestuurd naar het openbaar ministerie.
Meer dan een jaar later heeft het OM verdachte en zijn mededader gedagvaard.
Op grond van de stukken in het dossier is het niet onbegrijpelijk dat vermoedens zijn ontstaan, dat verdachte steekpenningen zou hebben aangenomen.
Op geen enkele wijze is echter door de politie of door het openbaar ministerie verder onderzoek gedaan naar de vraag of [de BV] opdrachten ter uitvoering van trainingen en omscholingsprojecten van de gemeente [Y] heeft ontvangen, en zo ja, of verdachte daarbij een rol zou hebben vervuld.
Maar ook overigens is het onderzoek niet diepgaand geweest.
Blijkens de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte zijn zij met elkaar in contact gebracht door ene [A]. Eind mei 2003 zou een eerste bijeenkomst van verdachte, zijn medeverdachte en deze [A] zijn geweest, waarbij is gesproken over het adviseurschap van verdachte bij [de BV]. Niet duidelijk is geworden waarom deze [A], die over de aard van de contacten en de bedoelingen van die afspraken veel lijkt te kunnen vertellen, tijdens het opsporingsonderzoek niet is gehoord.
Tegenover de politie heeft verdachte verklaard en ter terechtzitting heeft verdachte aangevoerd, dat kort ná deze bijeenkomst, te weten op 19 juni 2003, een conflict is ontstaan met zijn werkgever, wat er toe zou hebben geleid dat hem enkele dagen later op 23 juni 2003 is te verstaan gegeven dat hij beter naar een andere functie kon omzien. Er zou ook een interim-manager zijn aangesteld. Het opsporingsonderzoek heeft zich niet gericht op de positie van verdachte bij zijn werkgever, de gemeente [Y] na juni 2003. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel, dat verdachte ook werkelijk in de positie was om [de BV] opdrachten te verstrekken, zoals in de aangifte wordt vermoed en in de telastlegging wordt gesteld.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard, dat hij geen steekpenningen heeft aangenomen maar vergoedingen heeft afgesproken voor een adviseurschap bij [de BV]. Dit adviseurschap zou voortvloeien uit de kennis die verdachte heeft op het gebied van reïntegratie van mensen in de arbeidsmarkt. Gesproken zou zijn over de mogelijkheid om de constructie, welke in een eerder project binnen de gemeente [Y] was gebruikt, als concept te ontwikkelen en door [de BV] in de markt te laten zetten, een markt welke was ontstaan nu het bepaald gebruikelijk was dat gemeentes reïntegratiebedrijven in de arm namen, aldus verdachte. Met andere woorden: het adviseurschap had niets van doen met zijn positie in de gemeente [Y].
Het dossier, zoals door het OM aan de rechtbank voorgelegd biedt geen aanknopingspunten ter weerlegging van deze gang van zaken. De emailwisseling, welke bij de aangifte was gevoegd, roept weliswaar vragen op, maar maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
De rechtbank is met de officier van oordeel, dat er geen bewijs is voor handelen van verdachte in strijd met zijn ambtsplicht. Naar het oordeel van de rechtbank is er evenwel ook géén wettig en overtuigend bewijs dat verdachte gelden heeft ontvangen van [de BV] en vervolgens namens de gemeente [Y] één of meerdere opdrachten aan [de BV] heeft verstrekt, zoals hem subsidiair is telastgelegd.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van hetgeen hem is telastgelegd.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding primair en subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Dit vonnis is gewezen door
mrs Poustochkine, voorzitter,
Van As en Meessen, rechters,
in tegenwoordigheid van Van Bezooijen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2007.