RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 8049
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 8 mei 2007
[Eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1975,
eiseres,
mede ten behoeve van haar minderjarige dochter,
[dochter], geboren op [geboortedatum] 2002,
beiden van Liberiaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. K. Ross, advocaat te Amstedam,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. Lindenboom, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft op 14 oktober 2002 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 18 oktober 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tevens is op die datum gevraagd een voorlopige voorziening te treffen en beroep ingesteld tegen het afwijzende besluit. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 8 november 2002 (AWB 02/79588 en 02/79589) heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep gegrond verklaard. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag bij besluit van 12 januari 2006 wederom afgewezen. Eiseres heeft tegen dit afwijzende besluit op 13 februari 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 12 februari 2007 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 5 maart 2007. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met afbericht, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De rechtbank betrekt bij de beoordeling van het beroep de volgende feiten. Eiseres is naar eigen zeggen op 24 februari 1999 Nederland binnengekomen. Op 25 februari 1999 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Eiseres heeft ter onderbouwing van die aanvraag het volgende aangevoerd. Eiseres is geboren in [geboorteplaats], Liberia en zij behoort tot de Krahn-bevolkingsgroep. In september 1998 is de man van eiseres in Monrovia vermoord door de mannen van Charles Taylor, omdat hij een Krahn is. De man van eiseres was aanhanger van de voormalig president Samuel Doe en heeft als luitenant in het regeringsleger gediend. Charles Taylor probeerde alle tegenstanders uit de weg te ruimen en omdat eiseres ook een Krahn was, werd ook zij beschouwd als tegenstander. Eiseres is geen getuige geweest van de moord op haar man, maar zij moest wel over zijn lijk heenstappen voor zij zichzelf in het ECOMOG-kamp in veiligheid kon stellen. Nu eiseres als Krahn haar leven riskeerde, heeft zij tegen betaling de hulp ingeroepen van één van de ECOMOG soldaten. Hij heeft eiseres per boot het land uitgekregen.
Bij beschikking van 10 januari 2000 is deze aanvraag afgewezen. Op 11 februari 2000 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht (AWB 00/3151) van 30 maart 2001, is het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend.
2.3 Eiseres heeft aan haar onderhavige aanvraag – onder meer - het volgende ten grondslag gelegd. Uit een brief van Liberiaanse Ambassade te Brussel en een brief van de Liberian Association in the Netherlands blijkt dat eiseres de Liberiaanse nationaliteit bezit. Verder heeft eiseres gesteld dat zij als alleenstaande Krahn-vrouw met een minderjarige dochter en zonder sociaal netwerk bij terugkeer naar Liberia in een zodanige situatie zal geraken dat sprake is van vluchtelingenschap. Verwezen is naar de verslechterde situatie in Liberia, zoals dit onder meer naar voren komt uit de algemene ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken over dat land alsmede naar WBV 2004/43. Daarnaast loopt haar dochter het risico bij terugkeer naar Liberia besneden te worden.
2.4 Verweerder stelt zich op grond van de in het bestreden besluit gebezigde overwegingen op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, Vw. Ook voldoet eiseres niet aan de voorwaarden voor verblijf afhankelijk van het verblijf bij haar dochter, nu haar dochter niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
2.5 Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd betwist.
De rechtbank overweegt als volgt
2.6 Ingevolge artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.7 Voor zover eiseres aan de onderhavige aanvraag ten grondslag legt dat zij in het bezit is van Liberiaanse nationaliteit en behoort tot de Krahn-bevolkingsgroep stelt de rechtbank vast dat dit door verweerder in de eerdere afwijzende beschikking niet is betwist en deze feiten om die reden al niet aan te merken zijn als nieuwe feiten in de zin van artikel 4:6 Awb.
2.8 De algemene informatie in de ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken over Liberia van 2004, 2005 en 2006 zien op feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan na het eerdere afwijzende besluit. Niet geoordeeld kan worden dat op voorhand is uitgesloten dat die informatie kan afdoen aan het eerdere besluit. Deze informatie is derhalve aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb. Hetzelfde geldt voor het feit van de geboorte van de dochter van eiseres op 16 mei 2002.
2.9 Gelet op het vorenstaande dient beoordeeld te worden of verweerder de aanvraag van eiseres op goede gronden heeft afgewezen.
2.10 Ingevolge artikel 29, eerste lid, Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onder meer worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
(...).
2.11 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.12 In Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2004/43, is onder punt 5.1 vermeld dat voor personen behorend tot de Krahn, Mano en Gio geldt dat zij in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, indien slechts in geringe mate blijk wordt gegeven van op de persoon gerichte daden van verdragsrechtelijke vervolging of van een reëel en persoonlijk risico om bij uitzetting te worden onderworpen aan folteringen of andere onmenselijke behandelingen, welke in verband gebracht kunnen worden met de etnische afkomst.
2.13 Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw in verband met haar etnische afkomst, overweegt de rechtbank als volgt.
2.14 De verwijzing van eiseres in dit verband naar de informatie in de ambtsberichten over de slechte positie van personen, zoals eiseres, behorend tot de Krahn-bevolkingsgroep, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op voornoemde bepaling. Die informatie is immers algemeen van aard en is nu juist voor verweerder aanleiding geweest tot het voeren van het beleid als beschreven onder punt 5.1 van WBV 2004/43. Eiseres heeft geen feiten aangevoerd waaruit blijkt, ook niet in geringe mate, van op haar gerichte daden van vervolging of van een reëel en persoonlijk risico om bij uitzetting te worden onderworpen aan folteringen of andere onmenselijke behandelingen in verband met haar etnische afkomst. Verweerder heeft dan ook in zoverre op goede gronden geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw.
2.15 Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw in verband met het risico op besnijdenis van haar dochter overweegt de rechtbank als volgt.
2.16 In eerdergenoemd WBV is onder punt 5.4 onder het kopje “Vrouwen” het volgende opgenomen:
“Het normale beleid, zoals weergegeven in subparagraaf C1/3.3.2, C1/4.2.11 en C1/4.3.2, is van toepassing. Genitale verminking is in Liberia niet bij wet verboden en komt vooral voor op het platteland. De overheid biedt geen bescherming tegen de uitvoering van genitale verminking. Indien een vrouw nog niet besneden is en dit in haar land van herkomst niet kan ontlopen, kan sprake zijn van een reëel risico voor een schending van artikel 3 EVRM. In die situatie kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend.”
2.17 Ingevolge C1/4.3.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kan er sprake zijn van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM, wanneer een meisje in haar land van herkomst het risico loopt op genitale verminking. Dit kan ook gelden voor meisjes die in Nederland worden geboren, maar die bij een terugkeer naar het land van herkomst van de ouders worden bedreigd met genitale verminking.
Bovendien kan de ouder, die genitale verminking van zijn dochter vreest, ook in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Het spreekt voor zich dat de ouder alleen in aanmerking komt voor een dergelijke vergunning als de dochter in het bezit wordt gesteld van de hierboven bedoelde verblijfsvergunning asiel.
2.18 In C1/4.3.3.3 Vc zijn een aantal voorwaarden opgenomen welke in acht moeten worden genomen indien bij terugkeer sprake is van een reëel risico op genitale verminking en het meisje in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
a. er bestaat een risico op genitale verminking;
b. de autoriteiten van het land van herkomst kunnen of willen geen bescherming bieden aan personen die zich verzetten tegen een dreigende genitale verminking; én
c. er wordt geen vestigingsalternatief in het land van herkomst aanwezig geacht.
2.19 De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft gesteld dat eiseres niet voldoet aan de onder sub b en sub c genoemde voorwaarden. Tussen partijen is slechts in geschil of er ten aanzien van de dochter van eiseres een risico op genitale verminking bestaat. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
2.20 Eiseres heeft gesteld dat zij en haar dochter bij terugkeer naar Liberia in een ontheemdenkamp zullen moeten verblijven en de dochter van eiseres daar het risico loopt besneden te worden. Verwezen is naar hetgeen is in het ambtsbericht van 26 augustus 2005 gesteld over de druk die leden van de Sandegenootschappen uitoefenen op meisjes en vrouwen in ontheemdenkampen om zich te laten besnijden.
2.21 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres en haar dochter bij terugkeer in Liberia in een ontheemdenkamp terecht zullen komen. Bovendien is hetgeen in het ambtsbericht is gesteld over de Sandegenootschappen niet van toepassing op eiseres en haar dochter. Verweerder heeft in dat verband overwogen dat, nu besnijdenis niet voorkomt bij de bevolkingsgroep Krahn, waartoe eiseres en haar dochter behoren, niet geloofwaardig is dat leden van een Sandegenootschap een Krahn-meisje zouden initiëren in het genootschap van hun eigen groep.
2.22 De rechtbank is van oordeel, anders dan verweerder, dat verweerder niet zonder nadere motivering onaannemelijk heeft kunnen achten dat eiseres en haar dochter bij terugkeer naar Liberia zullen zijn aangewezen op verblijf in een ontheemdenkamp. In het ambtsbericht van 26 augustus 2005 is vermeld dat “de re-integratie van teruggekeerde vluchtelingen en ontheemden wordt gecompliceerd door de bezetting van hun land of huis door voormalige strijders of andere burgers. Verschillende waarnemers voorzien een toename van het aantal geschillen over grond- en huizenbezit naarmate meer vluchtelingen en ontheemden terugkeren.” Uit het vorenstaande volgt dat een niet geringe kans bestaat dat teruggekeerde vluchtelingen niet meer over eigen huisvesting kunnen beschikken. In het geval van eiseres komt daarbij dat zij reeds negen jaar geleden uit haar land van herkomst is vertrokken en voor haar vertrek ook al in een ECOMOG-kamp heeft verbleven.
2.23 De vraag is vervolgens of de dochter van eiseres bij een verblijf in een ontheemdenkamp een reëel risico loopt op genitale verminking.
2.24 In het ambtsbericht van 26 augustus 2005 is het volgende vermeld: ”FGM (female genital mutilation) is een onderdeel van het initiatieproces voor vrouwen dat plaatsvindt binnen geheime genootschappen, Sande geheten. Het initiatatieproces, dat zich vaak in het oerwoud afspeelt en daarom ook al bush school wordt genoemd, besloeg voor de burgeroorlog drie maanden tot 2 jaar, maar blijft tegenwoordig vaak beperkt tot één of twee maanden. Volgens een waarnemer komen leden van Sandegenootschappen regelmatig naar de ontheemdenkampen, waarbij zij meisjes en vrouwen die niet geïnitieerd zijn ‘onrein’ noemen. Een internationale hulpverlener vermoedt dat FGM zal toenemen naarmate meer ontheemde en gevluchte Liberianen terugkeren naar hun oorspronkelijke woonplaats en de sociale structuren in hun gemeenschappen worden hersteld.
Het is niet duidelijk in hoeverre het voor vrouwen mogelijk is zich te onttrekken aan genitale verminking. Volgens één bron is het mogelijk je uit te kopen uit een Sande-genootschap.”
2.25 Gelet op deze informatie kan verweerder niet zonder meer gevolgd worden in zijn standpunt dat die informatie niet van toepassing is op eiseres en haar dochter. Uit hetgeen in het ambtsbericht is opgenomen blijkt niet, en daaruit is evenmin af te leiden, dat de leden van de Sandegenootschappen in de ontheemdenkampen uitsluitend meisjes behorende tot een Sandegenootschap onder druk zetten om zich te laten besnijden.
2.26 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit op dit onderdeel ontoereikend is gemotiveerd en voor vernietiging in aanmerking komt.
2.27 Ook om andere reden kan het bestreden besluit geen stand houden. In het kader van haar beroep op bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard heeft eiseres verwezen naar de instabiele veiligheidssituatie in Liberia in samenhang met het feit dat zij een alleenstaande Krahn-vrouw is met een minderjarige dochter, zonder enig sociaal netwerk.
2.28 Vastgesteld wordt dat verweerder in het bestreden besluit heeft volstaan met de standaard overweging dat “de door gemachtigde aangevoerde omstandigheden niet voldoen aan de criteria voor het traumatabeleid als vermeld in paragraaf C1/1.4.4.1 Vc. Evenmin is sprake van bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard, anders dan traumata, die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst en tevens verband houden met het asielrelaas.” Deze overweging geeft geen blijk van een beoordeling van de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden. Ook in zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
2.29 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet berust op een draagkrachtige motivering en wegens strijd met artikel 3:46 Awb zal worden vernietigd.
2.30 Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
2.31 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.32 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 322,- (1 punt voor het beroepschrift). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 14 oktober 2002 met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 322,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 8 mei 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. R.C.G. Beentjes, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.