RECHTBAN K ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 06/34322
AWB 06/34321
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 augustus 2007
[Eiseres sub 1] eiseres sub 1, en [Eiseres sub 2], eiseres sub 2,
beiden geboren op [geboortedatum] 1992, van Rwandese nationaliteit,
eiseressen,
gemachtigde: mr. V.V. Essenburg, advocaat te Amsterdam,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. Lindeboom, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiseressen hebben op 20 december 2005 aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 20 juni 2006 afgewezen en ambtshalve besloten dat eiseressen niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiseressen hebben tegen deze besluiten op 14 juli 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 3 mei 2007. Eiseressen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank de bestreden besluiten aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.4 Eiseressen hebben ter onderbouwing van hun aanvragen het volgende aangevoerd. Hun ouders en een oudere zus zijn tijdens de genocide vermoord. Daarna hebben zij enige tijd bij een tante in Rwanda verbleven. Vervolgens heeft een vriendin van de moeder, [vriendin], de zorg voor hen op zich genomen. Zij bracht eiseressen in eerste instantie onder bij een familielid in Rwanda, [...] genaamd. Eiseressen werden daar slecht behandeld. Toen zij vijf jaar oud waren heeft [vriendin] hen meegenomen naar Uganda waar zij zelf woonde. Tot hun vertrek naar Nederland in september 2005 hebben eiseressen in Uganda gewoond.
2.5 Verweerder heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Uitgaande van de geloofwaardigheid ervan acht verweerder de asielrelazen niet voldoende zwaarwegend. De beroepen op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b en c, Vw slagen niet. Zij komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 14, eerste lid, onder e, Vw omdat adequate opvang aanwezig kan worden geacht bij de meerderjarige zus van eiseressen.
2.6 Eiseressen hebben in beroep het volgende aangevoerd. Niet alleen ten aanzien van discriminatie, maar ook ten aanzien van seksueel en fysiek misbruik en rekrutering door de FLD vrezen zij te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder is niet ingegaan op de informatie die eiseressen hebben overgelegd om deze vrees te onderbouwen. Eiseressen komen voorts in aanmerking voor verblijf op grond van het traumatabeleid. Er is sprake van een causaal verband tussen het opgelopen trauma en het vertrek van eiseressen uit Rwanda. Bij brief van 19 september 2006 hebben eiseressen een brief van 11 september 2006 van dr. S. Deden en dr. D. Joppe van GGZ Dijk en Duin aan de rechtbank doen toekomen en verzocht deze brief bij de beoordeling te betrekken. Subsidiair menen eiseressen dat er voldoende klemmende redenen van humanitaire aard aanwezig zijn voor het verlenen van verblijfsvergunningen ex artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. De bestreden besluit zijn op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseressen niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder b en c, Vw.
2.8 Indien uitzetting naar het land van herkomst een schending oplevert van artikel 3 EVRM, kan op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder b, Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend.
Daartoe dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Eiseressen hebben ter onderbouwing van hun stelling dat zij na terugkeer in Rwanda slachtoffer zullen worden van discriminatie en sexueel geweld verwezen naar landeninformatie afkomstig van verschillende instanties en organisaties, waaronder het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van juli 2006, het Country Report van de UK Home Office 2004, het US State Department Report van 8 maart 2006 en 6 maart 2007 en de UK Home Office Operational Guidance Note van 4 september 2006. Deze bevatten alle informatie over de algemene situatie in Rwanda. Uit deze stukken is niet af te leiden dat eiseressen bij terugkeer naar hun land van herkomst een reëel risico lopen op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseressen onvoldoende persoonlijke feiten en omstandigheden naar voren hebben gebracht waaruit blijkt dat zij, zoals gesteld, reëel risico lopen slachtoffer te worden van discriminatie en sexueel geweld. Evenmin bieden de stukken waarnaar door eiseressen is verwezen aanknopingspunten om aan te nemen dat genoemd risico bestaat vanwege hun minderjarigheid en/of sexe, zodat de verwijzing naar het arrest Salah Sheekh van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 11 januari 2007 om die reden al geen doel treft. Met betrekking tot de door eiseressen gestelde vrees voor rekrutering is in het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Rwanda van juli 2006 vermeld dat het leger bezig is in te krimpen, wat rekrutering niet uitsluit maar wel tot het minimum beperkt. Eiseressen hebben niet onderbouwd, er van uitgaande dat rekrutering nog in enige mate voorkomt, welk risico zij lopen om daarvoor in aanmerking te komen.
2.9 Geconcludeerd moet worden dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt bij uitzetting een reëel risico te lopen te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat verweerder terecht heeft geweigerd een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder b, Vw.
2.10 Vervolgens is het de vraag of verweerder op goede gronden besloten heeft eiseressen geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw te verlenen.
2.11 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een vergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, worden verleend aan de vreemdeling van wie naar het oordeel van de Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2.12 De beoordelingsvrijheid die dit artikel aan verweerder laat is uitgewerkt in hoofdstuk C1/4/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Blijkens het zogenoemde traumatabeleid zal voor toepassing daarvan onder meer sprake moeten zijn van één van de limitatief opgenoemde gebeurtenissen en zal aannemelijk moeten zijn dat de gestelde gebeurtenissen aanleiding zijn geweest voor de betrokken vreemdeling om het land te verlaten. Voor de aannemelijkheid van dit causale verband biedt de termijn waarbinnen de vreemdeling het land heeft verlaten een belangrijk aanknopingspunt. In beginsel wordt een termijn van zes maanden gehanteerd. Deze termijn van zes maanden vormt een omslag in de bewijslastverdeling; bij een vertrek na zes maanden zal de betrokken vreemdeling aannemelijk moeten maken dat er wel een verband bestaat tussen de gebeurtenis en het vertrek. Voorts geldt dat de traumatische ervaringen moeten zijn veroorzaakt van overheidswege, door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.
2.13 In beroep hebben eiseressen in dit kader aangevoerd dat de gebeurtenissen in Rwanda voor eiseressen een traumatisch karakter hebben gehad. Zij waren aanwezig bij de op- en begraving van hun ouders en zij hebben daar de toegetakelde lijken gezien. Zij zijn daarna terechtgekomen in een gezin, dat hen mishandelde en uitbuitte. Uiteindelijk heeft [vriendin] hen opgehaald om hen te herenigen met hun oudere zus [zus]. Er is een logisch verband tussen de dood van hun ouders en hun zus en hun vertrek uit Rwanda.
2.14 Verweerder acht het asielrelaas van eiseressen geloofwaardig en betwist niet dat de gewelddadige dood van hun ouders voor eiseressen traumatisch is. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat er geen causaal verband is tussen de dood van de ouders en zus en het vertrek van eiseressen uit hun land van herkomst. Zij hebben omtrent de reden van vertrek uit Rwanda verklaard dat zij het land van herkomst hebben verlaten vanwege de omstandigheid dat [vriendin] niet wilde dat eiseressen in Rwanda woonden. Uit de verklaringen van eiseressen valt niet af te leiden dat het vertrek naar Uganda te maken zou hebben met de dood van hun ouders en zus. Het beroep op de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam van 7 maart 2007 kan niet leiden tot een ander oordeel. Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) blijkt volgens verweerder dat enkel de jonge leeftijd van de vreemdeling onvoldoende is om af te wijken van de termijn van 6 maanden. De intenties van de vreemdeling om het land te verlaten zijn doorslaggevend.
2.15 De rechtbank is met eiseressen van oordeel dat het onmogelijk is om te beoordelen wat hun intenties waren nadat zij geconfronteerd zijn geweest met de gewelddadige dood van hun ouders en zus. Eiseressen waren als driejarigen immers volstrekt afhankelijk van de volwassenen die zich als hun verzorger opwierpen. Indien eiseressen op die zeer jonge leeftijd al een intentie zou kunnen worden toegedicht, kan, gelet op de behoefte van kinderen aan veiligheid, bezwaarlijk worden aangenomen dat zij, na met de gevolgen van de genocide geconfronteerd te zijn geweest, in Rwanda wilden blijven. Ook de rapporten van nader gehoor bieden geen aanknopingspunten om aan te nemen dat eiseressen destijds hun land niet wilden verlaten. Voorts is uit hun verklaringen af te leiden dat ook [vriendin] de intentie had om hen uit Rwanda mee te nemen naar Uganda, maar dat niet kon vanwege haar eigen problemen (bl. 6 nader gehoor eiseres sub 1). Eiseressen hadden mitsdien geen andere keus dan bij [...] te blijven tot aan het moment dat [vriendin] hen daar kwam ophalen. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder niet zonder meer kunnen concluderen dat het vertrek van eiseressen uit Rwanda geen verband houdt met de gewelddadige dood van hun ouders.
2.16 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de weigering van verweerder om eiseressen een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder sub c, Vw, te verlenen, op een ontoereikende motivering berust.
2.17 De bestreden besluiten komen wegens strijd met artikel 3:46 Awb voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Verweerder zal worden opgedragen nieuwe besluiten op de aanvragen te nemen.
2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseressen hebben gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseressen een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten;
3.3 draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van 20 december 2005 met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 20 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van L.M. Driessen, griffier.
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.