RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer
Uitspraak in het geschil tussen:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Liberiaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiseres,
mede namens haar minderjarige kinderen
[vreemdeling] en
[vreemdeling],
beiden geboren op [geboortedatum],
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer],
gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders, advocaat te Groningen,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
voorheen de Minister van Justitie,
daarvoor de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. C. Gullen, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 22 september 2003 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 27 april 2006 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Bij beroepschrift van 24 mei 2006 heeft eiseres tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld. Bij brief van 21 juli 2006 heeft eiseres de gronden van beroep ingediend.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Bij brief van 24 augustus 2006 heeft eiseres de gronden van beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 12 april 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Eiseres heeft eerder, te weten op 12 mei 1997, aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf. Bij beschikking van 8 augustus 1997 zijn deze aanvragen niet ingewilligd. Tegen deze beschikking heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij brief van 25 september 1997 is het bezwaar met betrekking tot de weigering haar toe te laten als vluchteling, ingetrokken. Het bezwaar dat is gericht tegen de weigering om haar een verblijfsvergunning te verlenen op humanitaire gronden, is gehandhaafd. Dit bezwaar is door verweerder bij beschikking van 7 oktober 1997 ongegrond verklaard. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Den Bosch, heeft bij uitspraak van 1 juli 1999, Awb 97/10431, het hiertegen gerichte beroep van 30 oktober 1997 ongegrond verklaard. Daarmee is de beschikking op de aanvraag van 12 mei 1997 onherroepelijk geworden.
Vervolgens heeft eiseres op 22 september 2003 wederom een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvraag bij beschikking van 25 september 2003 is afgewezen. Tegen deze beschikking heeft eiseres beroep ingesteld. Voorts heeft zij verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 9 oktober 2003 heeft verweerder de beschikking van 25 september 2003 ingetrokken, waarna eiseres bij brief van 9 oktober 2003 het beroep, alsmede het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingetrokken.
De aanvraag van eiseres van 22 september 2003 is door verweerder bij beschikking van 27 april 2006 afgewezen. Laatstgemelde beschikking ligt thans ter beoordeling voor.
2.2. Eiseres heeft aan haar, thans aan de orde zijnde, herhaalde aanvraag van 22 september 2003 tijdens het gehoor van 23 september 2003 ten grondslag gelegd dat de situatie in Liberia afschuwelijk is, dat ze graag haar opleiding in Nederland wil afronden, dat ze met behulp van het Rode Kruis tevergeefs heeft geprobeerd haar moeder en broer in Liberia te achterhalen en dat zij niemand in Liberia heeft. Tijdens het gehoor van 24 september 2003 heeft eiseres (voor het eerst) meegedeeld dat haar vader politiek actief was en dat hij vermoord is vanwege het werk dat hij deed. Na de dood van haar vader heeft de moeder van eiseres haar naar een tante in Sierra Leone gebracht. Haar moeder wilde meer te weten komen over de dood van de vader van eiseres. Van haar moeder mocht eiseres in Sierra Leone niet de waarheid vertellen, omdat haar moeder bang was dat de mensen die haar vader hadden gedood, ook eiseres zouden weten te vinden. Eiseres heeft daarom in Sierra Leone verteld dat haar moeder geen geld had om voor haar te zorgen. Op een dag heeft eiseres, die op dat moment niet thuis was, gehoord dat er iemand in het huis waar zij woonde was geweest en aan een huisgenoot naar eiseres en haar tante had gevraagd. De huisgenoot wilde echter niets zeggen en is gedood. Eiseres en haar tante zijn vervolgens naar Ghana gevlucht, waar ze enkele jaren hebben gewoond. Na enige tijd bleken er mensen op zoek te zijn naar eiseres en haar tante. Nadat de tante van eiseres was overleden, is eiseres begin 1997 naar Liberia gegaan om haar moeder te zoeken.
2.3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Voorts heeft verweerder eiseres niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 verleend.
2.4. Eiseres stelt zich op het volgende standpunt. Tijdens de bespreking van het voornemen en met name het verblijf van eiseres in Ghana, is eiseres ingestort nadat ze had verteld dat er in Ghana verschrikkelijke dingen zijn gebeurd. Eiseres zou als eerste het vertrek zijn binnengekomen waar haar vermoorde vader lag. Een vervolg van de bespreking bleek niet mogelijk. Eiseres lijkt getraumatiseerd. De gemachtigde heeft eiseres verzocht contact op te nemen met de hulpverlening. Verweerder heeft ten onrechte niet gewacht met het afgeven van de beschikking totdat de gemachtigde van eiseres nadere informatie zou kunnen verstrekken over de medische situatie van eiseres. Naar het oordeel van eiseres kan de bestreden beschikking reeds hierom niet in stand blijven, nu de beschikking in strijd is met artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb), juncto artikel 3:46 Awb. Voorts geldt het volgende. In de aanvullingen en correcties op het nader gehoor in de eerste procedure heeft de toenmalige gemachtigde van eiseres reeds gesignaleerd dat er iets met haar aan de hand was. In het bezwaarschrift is destijds aangegeven dat zij niet het volledige verhaal verteld heeft, dat zij grote moeite heeft mensen te vertrouwen, dat zij psychisch labiel is en dat haar is geadviseerd contact met een huisarts op te nemen. In de uitspraak van 1 juli 1999 heeft de rechtbank overwogen het relaas van eiseres niet op voorhand ongeloofwaardig te achten en voorts acht de rechtbank niet uitgesloten dat eiseres in psychische nood verkeert en veel moeite heeft over haar problemen te praten; nu zij zich niet onder behandeling heeft laten stellen valt niet vast te stellen wat de oorzaak van de klachten is en evenmin of zij dusdanig getraumatiseerd is dat op grond daarvan verblijf in Nederland dient te worden toegestaan.
Voor zover op 21 juli 2006 valt na te gaan is eiseres van 1998 tot 2001 onder behandeling geweest bij het RIAGG. Het is duidelijk dat er vanaf het begin af aan iets is mis gegaan. Reeds in een vroeg stadium is aangegeven dat eiseres wellicht getraumatiseerd is. Wellicht heeft eiseres niet eerder kúnnen verklaren.
Bij brief van 24 augustus 2006 heeft eiseres meegedeeld dat zij onder behandeling staat van de Sector Gespecialiseerde GGZ Deventer/Salland. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een brief van 31 juli 2006 van de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) bijgevoegd, alsmede een brief van 22 augustus 2006 van [naam], GZ-pschologe. Uit de brieven blijkt onder meer, aldus eiseres, dat zij medicamenteuze ondersteuning krijgt en dat er mogelijk sprake is van een posttraumatisch stress-syndroom (PTSS) en enige psychotische verschijnselen. De inhoud van de brief van de MOA ondersteunt de stelling dat eiseres eerder niet kón verklaren. Voorts heeft eiseres een zogenoemd Position Paper over Liberia van de United Nations High Commissioner of Refugees (UNHCR) van 31 maart 2006 overgelegd. Eiseres is van mening dat verweerder medisch advies dient te vragen bij het Bureau Medische Advisering (BMA) over de medisch-psychische problematiek van eiseres teneinde een zorgvuldige en verantwoorde beoordeling te kunnen maken of uitzetting van eiseres naar Liberia geen schending van artikel 3 EVRM met zich mee zal brengen.
Beoordeling van het beroep
2.5. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres zich uitsluitend richt op afwijzing door verweerder van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Voorts stelt de rechtbank vast dat de gemachtigde van eiseres ter zitting desgevraagd heeft verklaard hetgeen in de brief van 24 augustus 2006 is neergelegd, (inmiddels) te beschouwen als nadere onderbouwing van de gronden van beroep.
2.6. De rechtbank vermag – anders dan eiseres – niet in te zien waarom verweerder na het uitbrengen van de zienswijze had moeten wachten met het afgeven van de bestreden beschikking. De eerste aanvragen heeft eiseres op 12 mei 1997 ingediend. Met de uitspraak van 1 juli 1999 – in welke uitspraak reeds is ingegaan op zijdens eiseres gestelde psychische klachten – stond de afwijzing van de aanvraag om een vergunning tot verblijf van eiseres in rechte vast. Eerst op 22 september 2003 heeft eiseres een herhaalde aanvraag ingediend. Naar aanleiding van die aanvraag is eiseres op 23 september 2003 een gehoor inzake nieuwe feiten/en of omstandigheden en op 24 september 2003 een nader gehoor afgenomen. Nadat de daaropvolgende beschikking was ingetrokken, is eiseres eerst op 21 februari 2006 aanvullend nader gehoord. Eiseres heeft vervolgens bij brief van 6 maart 2006 correcties en aanvullingen ingediend. Nadat het voornemen op 24 maart 2006 was uitgebracht, is zijdens eiseres bij brief van 26 april 2006 verzocht niet over te gaan tot het afgeven van de beschikking. Gezien voormeld tijdsverloop sinds de eerste aanvraag en voorts nu het een herhaalde aanvraag betrof, heeft verweerder niet hoeven wachten met het afgeven van de bestreden beschikking.
2.7. Vooropgesteld moet worden dat met de uitspraak van 1 juli 1999 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Den Bosch, in rechte is komen vast te staan dat eiseres bij uitzetting naar Liberia geen reëel risico loopt op een behandeling zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat evenmin sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die tot verblijfsaanvaarding nopen. De aanvraag van 22 september 2003, die thans ter beoordeling voorligt, wordt aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, Vw 2000. Ingevolge voormeld artikel 1, aanhef en onder f, Vw 2000 wordt onder ‘herhaalde aanvraag’ verstaan: een aanvraag, die op grond van artikel 4:6, tweede lid, Awb kan worden afgewezen.
2.8. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge artikel 4:6, tweede lid, Awb kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
2.9. Ter beoordeling aan de voorzieningenrechter staat, gelet op de vaste lijn in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), slechts of eiseres ter onderbouwing van haar aanvraag van 22 september 2003 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om terug te komen op de rechtens onaantastbare beschikking van
7 oktober 1997. De ABRS merkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve gelet op artikel 31, eerste lid, Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
2.10. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de in rechte vaststaande beschikking van 7 oktober 1997 ernstig heeft getwijfeld aan de door eiseres opgegeven Liberiaanse nationaliteit en voor zover eiseres die nationaliteit wel aannemelijk zou hebben gemaakt, dat niet zou leiden tot een gegrond beroep op vluchtelingschap, nu gesteld noch gebleken is dat eiseres in Liberia ooit problemen van welke zijde dan ook heeft ondervonden. In de gronden van bezwaar heeft eiseres het bezwaar tegen de weigering haar toe te laten als vluchteling, ingetrokken. Voorts heeft verweerder in de in rechte vaststaande beschikking overwogen dat geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht of gekomen op grond waarvan eiseres om klemmende redenen van humanitaire aard in het bezit zou behoren te worden gesteld van een vergunning tot verblijf. De omstandigheid dat eiseres aan verschillende mannen seksuele gunsten heeft moeten verlenen in ruil voor hulp, leidt niet tot een ander oordeel.
2.11.De rechtbank stelt vast dat uit de uitspraak van 1 juli 1999 van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Den Bosch (Awb 97/10431), blijkt dat verweerder toentertijd desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat als uitgangspunt wordt gehanteerd dat eiseres de Liberiaanse nationaliteit bezit en dat Liberia het land van herkomst is. Voorts heeft de rechtbank in die uitspraak overwogen dat gesteld, noch gebleken is dat eiseres bij terugkeer naar Liberia een reëel risico loopt op strijd met artikel 3 EVRM. Vervolgens heeft de rechtbank aldaar overwogen dat het relaas van eiseres niet op voorhand ongeloofwaardig wordt geacht, maar dat van doorslaggevend belang wordt geacht dat geen medisch stuk is overgelegd, en dat ook niet anderszins is gebleken dat eiseres dermate is getraumatiseerd dat zij op verblijf hier te lande zou zijn aangewezen en dat het op de weg van eiseres ligt haar stelling dat zij getraumatiseerd is nader te objectiveren door een onafhankelijk deskundig advies. Verder heeft de rechtbank in meergenoemde uitspraak overwogen dat eiseres weliswaar ter zitting heeft aangevoerd dat zij twee dagdelen specialistische thuiszorg krijgt, hetgeen er volgens haar op zou wijzen dat zij zich in Nederland, laat staan in Liberia of Sierra Leone, moeilijk staande kan houden, maar de rechtbank heeft die enkele stelling onvoldoende overtuigend geacht om aan te nemen dat van eiseres in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij terugkeert naar Liberia. De rechtbank heeft verder overwogen dat het – gelet op het relaas van eiseres – niet uitgesloten is te achten dat eiseres in psychische nood verkeert en veel moeite heeft om over haar problemen te praten, maar omdat zij zich niet onder behandeling heeft laten stellen valt niet vast te stellen wat de oorzaak is van haar psychische klachten en ook niet of zij dusdanig getraumatiseerd is dat op grond daarvan verblijf in Nederland dient te worden toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank in meergenoemde uitspraak heeft verweerder dan ook terecht onvoldoende aanleiding gezien om eiseres nader te horen over haar psychische gesteldheid dan wel om de medisch adviseur in te schakelen.
2.12. Met de thans door eiseres aan haar herhaalde aanvraag ten grondslag gelegde omstandigheden is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden. Weliswaar is het relaas van eiseres als naar voren gebracht tijdens het gehoor van 24 september 2003 nieuw, echter dat relaas had eiseres eerder naar voren kunnen en derhalve behoren te brengen. Het betreft immers feiten en omstandigheden die ofwel vóór haar vertrek vanuit Liberia naar Sierra Leone hebben plaatsgevonden dan wel tijdens haar verblijf in Sierra Leone dan wel na haar vertrek uit Sierra Leone naar Ghana, alvorens naar Liberia terug te keren, waarna zij naar Nederland is gegaan. Dat angst en/of psychisch onvermogen eraan in de weg zouden hebben gestaan het thans naar voren gebrachte relaas eerder mee te delen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit de brief van 31 juli 2006 van de MOA en de brief van 22 augustus 2006 van de GGZ kan niet worden afgeleid dat eiseres destijds niet, dan wel onvoldoende in staat is geweest haar relaas naar voren te brengen. Van eiseres mocht worden gevergd dat zij in de eerste procedure op enigerlei wijze – hoe summier ook – melding maakte van de nu gestelde feiten en omstandigheden en van haar onvermogen daarover te verklaren. Dat heeft eiseres niet gedaan. De naar aanleiding van de eerste aanvraag afgenomen gehoren bieden geen grond voor het oordeel dat eiseres niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om over alles wat voor de beoordeling van haar aanvraag van belang kon zijn te verklaren, of dat zij daartoe onvoldoende in staat was. Uit het verslag van het in het kader van de eerste aanvraag gehouden nader gehoor blijkt dat eiseres is meegedeeld dat zij in vrijheid kan spreken, dat al het besprokene vertrouwelijk zal worden behandeld en dat het belangrijk is dat zij geen gegevens aangaande haar aanvraag achterhoudt. Op bladzijde 3 van het rapport van nader gehoor heeft eiseres onder “Reden asielaanvraag” verklaard: “Dit is de reden waarom ik Liberia heb verlaten, er zijn geen andere problemen geweest.”. Vervolgens heeft eiseres blijkens voornoemd rapport van nader gehoor verklaard dat zij Liberia op zesjarige leeftijd heeft verlaten, omdat haar moeder niet voldoende geld had om haar te onderhouden, dat eiseres in de periode dat zij bij haar tante in Sierra Leone woonde geen problemen had en dat haar tante (in Sierra Leone) ziek is geworden en is overleden. Verder heeft eiseres in dat gehoor verklaard dat er buiten hetgeen zij verteld had, geen andere redenen waren waarom zij haar land had verlaten, dat zij verder nooit andere problemen heeft ondervonden van de autoriteiten of andere personen in Liberia of Sierra Leone, dat zij nooit mishandeld en gemarteld en/of seksueel misbruikt is geweest, dat zij niets heeft toe te voegen aan hetgeen zij verklaard heeft en dat zij alles heeft verteld wat voor de beoordeling van haar aanvragen van belang kan zijn. Ten slotte heeft zij verklaard dat zij alle tijd en ruimte heeft gekregen om alles te vertellen wat voor haar aanvragen om toelating van belang is. Gezien de hiervoor weergegeven verklaringen van eiseres ten tijde van het nader gehoor naar aanleiding van de aanvragen van 12 mei 1997 valt niet in te zien waarom eiseres toentertijd niet het thans (naar aanleiding van de aanvraag van 22 september 2003) naar voren gebrachte asielrelaas had kunnen vertellen, zodat geen sprake is van een novum dat een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigt.
2.13. Uit de overgelegde medische rapporten blijkt niet van redenen om anders te oordelen. Afgezet tegen hetgeen in de uitspraak van 1 juli 1999 is overwogen, stelt de rechtbank vast dat ook thans niet is gebleken dat eiseres dermate is getraumatiseerd dat haar verblijf hier te lande zou dienen te worden toegestaan en dat aldus geen sprake is van een novum. De rechtbank is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat bij terugkeer naar Liberia een reëel risico op strijd met artikel 3 EVRM ontstaat. Evenmin is de rechtbank gebleken van bijzondere, op de individuele zaak van eiseres betrekking hebbende omstandigheden die aanleiding zouden dienen te geven voorbij te gaan aan het toetsingskader in de zin van artikel 4:6 Awb.
2.14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is dan ook ongegrond.
2.15. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G. Laman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 23 juli 2007.
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.