JKL
rekestnummer: 06.1154
zaaknummer: 276799
datum beslissing: 22 maart 2007
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
sector civiel recht – enkelvoudige kamer.
Beslissing op het verzoekschrift van:
Mr. [A],
advocaat en procureur te 's-Gravenhage,
verzoeker,
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK 's-GRAVENHAGE,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. [X].
Partijen worden hierna aangeduid met "mr. [A]" en "de griffier".
1.1 Bij exploot van 8 juni 2006 hebben [B] B.V., [C], [D] en [E] (verder te noemen [B] cs), [F] S.A. (verder te noemen [F]) en [G] (verder te noemen [G]) gedagvaard tegen de zitting van 13 september 2006. Mr. [A] treedt op als procureur voor [F].
1.2 De griffier heeft het verschuldigde vastrecht voor zowel [B] cs als voor [F] vastgesteld op € 3.345,--. [G] is niet verschenen. Het griffierecht is bij nota van 2 oktober 2006 in rekening gebracht bij mr. [A]. Op 31 oktober 2006 is de nota voldaan.
1.3 Bij brief van 9 november 2006 heeft mr. [A] namens zijn correspondent bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het in rekening gebrachte griffierecht. De rechtbank heeft deze brief opgevat als een verzetschrift als bedoeld in artikel 25 lid 1 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (verder te noemen WTBZ). Het verzetschrift is bij brief van 8 december 2006 door de correspondent van mr. [A] aangevuld.
1.4 De griffier heeft op 4 januari 2007 een verweerschrift, gedateerd 2 januari 2007, ingediend.
1.5 Beide partijen hebben te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling.
2.1 In de dagvaarding in de procedure met rolnummer [nummer] wordt het volgende gevorderd.
primair:
1. te vernietigen alle onder punt 25 van de dagvaarding genoemde rechtshandelingen tussen (de rechtsvoorgangers van) eisers en gedaagden en gedaagden te veroordelen tot ongedaanmaking daarvan;
2. te bepalen dat dit vonnis in de plaats wordt gesteld van de leveringsakte voor de (terug)levering van de onroerende zaak aan het [adres] door [F] aan eisers 2 t/m 4;
3. te bepalen dat dit vonnis in de plaats wordt gesteld van de leveringsakte voor de (terug)levering van de 112 aandelen in [B] BV door [F] aan eisers 2 t/m 4;
4. te bepalen dat de gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld voor alle door de (rechtsvoorgangers van) eisers in verband met genoemde rechtshandelingen geleden schade, nader op te maken bij staat.
subsidiair:
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot:
1. betaling van € 147.983,83 aan [B] BV vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van deze dagvaarding tot aan de dag van betaling;
2. vergoeding van buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 4.000,-
3. te bepalen dat dit vonnis in de plaats wordt gesteld van de akte van levering voor de (terug)levering door [F] van 112 aandelen [B] BV tegen dezelfde voorwaarden en bedingen als waarvoor deze op 1 april 2005 aan [F] zijn geleverd.
zowel primair als subsidiair:
1. alle veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
2. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, waaronder de kosten van de door eisers ten laste van [F] S.A. gelegde conservatoire beslagen.
2.2 Mr. [A] maakt bezwaar tegen de hoogte van het in rekening gebrachte griffierecht. Hij meent dat sprake is van een (primaire) vordering van onbepaalde waarde, zodat een griffierecht van € 248,-- in rekening gebracht had moeten worden.
2.3 De griffier meent dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard omdat een juist griffierecht in rekening is gebracht. Hij voert aan dat in de onderhavige zaak voor de hoogte van het financiële belang aanknoping mocht worden gezocht bij de subsidiaire vordering van totaal € 151.983,83. Afgerond op het meest nabijgelegen veelvoud van € 5,-- levert dit een griffierecht op van € 3.345,--, zijnde 2,2, procent van de subsidiaire vordering.
3.1 Mr. [A] heeft tijdig, binnen één maand ná betaling van het griffierecht, het onderhavige verzetschrift ingediend.
3.2 Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzet dient te zijn dat de thans geldende regeling van het vast recht in de WTBZ erop is gericht dit recht, wat de hoogte betreft, te relateren aan het financiële belang van de zaak, voor zover dat belang tot uitdrukking komt in een tot betaling van een bepaalde geldsom strekkende vordering (HR 30 maart 1990, NJ 1990, 515). Daarmee komt het in zaken die worden ingeleid met een dagvaarding aan op hetgeen wordt gevorderd.
3.3 Uitgangspunt van de WTBZ is dat het griffierecht wordt vastgesteld zodra van eis wordt gediend, en niet pas wanneer daarover is beslist. Met dat uitgangspunt is niet te rijmen dat voor de hoogte van het griffierecht enkel de primair ingestelde vordering bepalend zou zijn. Immers is op voorhand niet te zeggen of de rechter in voorkomend geval al dan niet aan de beoordeling van een subsidiaire vordering toekomt.
3.4 In de onderhavige zaak strekt de subsidiaire vordering onder meer tot betaling van een bedrag van € 147.983,83. Hiermee is het financiële belang van deze zaak gegeven.
3.5 De door mr. [A] aangehaalde rechtspraak leidt niet tot een ander oordeel. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 maart 1998 (NJ 1998,433) heeft betrekking op de vraag of onder het destijds geldende procesrecht de dagvaarding dan wel de conclusie van eis bepalend was voor de vaststelling van de hoogte van het griffierecht. De beslissing van de Hoge Raad van 21 november 2003 (LJN AL8481) heeft betrekking op een renvooiprocedure. Daarbij is sprake van een vordering die niet gericht is op daadwerkelijke betaling van een bepaald bedrag, maar ertoe strekt dat de in een faillissement ingediende vordering (tot een bepaald bedrag) wordt erkend.
3.6 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de griffier het verschuldigde vast recht juist heeft vastgesteld. Het verzet dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. Punt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.