Voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nrs. AWB 07/6033 WMO en AWB 07/6035 WMO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:86
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening en tevens op het beroep van
[eiseres], wonende te [woonplaats]
ten aanzien van het besluit van 26 juni 2007 van Burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 27 maart 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een woonvoorziening in de vorm van drie trapliften afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 14 augustus 2007 beroep ingesteld. Bij brief van gelijke datum heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De zaak is op 17 oktober 2007 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar zoon, tevens [gemachtigde].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Boogaards.
De voorzieningenrechter kan, indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. In dit geval wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
Eiseres, geboren in 1920, heeft verweerder in verband met door haar ondervonden problemen met traplopen verzocht haar in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking te brengen voor een woonvoorziening in de vorm van een traplift in haar huidige huurwoning. Eiseres heeft aangegeven dat zij niet bereid is te verhuizen naar een andere -meer adequate- woning.
Blijkens de rapportage indicatiestelling van de afdeling Voorzieningen Gehandicapten van 27 februari 2007 kan een voor eiseres adequate voorziening bestaan uit een verhuizing naar een woning waarin zij geen trap hoeft te lopen.
Verweerder heeft in de lijn van de indicatiestelling afwijzend beslist. Daartoe is overwogen verhuizing naar een traploze woning voor eiseres als de goedkoopst adequate voorziening wordt aangemerkt. Naar het oordeel van verweerder kunnen de door eiseres aangevoerde redenen waarom zij niet wil verhuizen niet leiden tot een andere conclusie.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij al vijftig jaar in haar huidige woning woont. Een verhuizing zou voor haar een te grote emotionele en psychische druk betekenen, hetgeen zij met medische stukken heeft onderbouwd. Bovendien ontvangt zij vier dagen per week haar schizofrene dochter in deze woning. Ook voor haar dochter zou een verhuizing van eiseres leiden tot een isolement.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, Wmo is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen zich te verplaatsen in en om de woning.
In het tweede lid is vastgelegd dat het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, Wmo stelt de gemeenteraad met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. In het tweede lid onder b is bepaald dat de verordening tenminste de bepaling bevat op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd op de situatie van de aanvrager worden bepaald.
Verweerder heeft in de Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning (hierna te noemen: de Verordening) voornoemde regels vastgesteld.
In artikel 1.1 onder e van de Verordening is vastgesteld dat onder persoon met beperkingen wordt verstaan een persoon die ten gevolge van ziekte, een lichamelijke of verstandelijke beperking of psychische problematiek aantoonbare beperkingen ondervindt bij het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning, bij het zich verplaatsen in en om de woning, bij het lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.
In artikel 1.2, eerste lid, onder b, c en d van de Verordening is bepaald dat een voorziening slechts wordt toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om beperkingen met betrekking tot het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen en voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt en deze in overwegende mate op het individu is gericht.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, Wmo vermeldt de motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maarschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
De voorzieningenrechter stelt in dat kader voorop dat in artikel 4 van de Wmo voor verweerder een compensatieverplichting is opgenomen. Dit artikel strekt ertoe de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het (onder meer) zich verplaatsen in en om de woning weg te nemen. Bij het bepalen van de voorzieningen dient verweerder, voor zover hier relevant, rekening te houden met de persoonkenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen.
Verweerder heeft bij de beslissing op bezwaar slechts overwogen dat een te grote emotionele druk bij eiseres niet kan leiden tot een duurdere voorziening. Uit de indicatiestelling van 27 februari 2007 blijkt niet dat met de psychische en emotionele bezwaren van eiseres rekening is gehouden. Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder erkend dat, mede gelet op artikel 26 van de WMO, tijdens de bezwaarprocedure ten onrechte geen advies is gevraagd aan een arts over de bezwaren van emotionele en psychische aard.
Niettemin ziet de voorzieningenrechter in deze gebrekkige onderbouwing geen aanleiding het beroep gegrond te verklaren.
Onbetwist staat vast dat de kosten van de gevraagde traplift ruimschoots uitstijgen boven de kosten van een eventuele verhuizing.
De voorzieningenrechter is niet gebleken van zodanige, in het kader van voormelde bepalingen van de Verordening relevant te achten, omstandigheden dat verweerder in verband daarmee gehouden was in het onderhavige geval ten gunste van eiseres aan het verhuisprimaat voorbij te gaan. Hiertoe wordt overwogen dat uit de verklaring van de neuroloog van eiseres blijkt dat hij een uithuisplaatsing voor eiseres een te zware emotionele belasting acht omdat haar echtgenoot binnen drie maanden na uithuisplaatsing is overleden. Blijkbaar gaat deze neuroloog uit van uithuisplaatsing van eiseres naar bijvoorbeeld een verpleeginrichting, zoals destijds met de echtgenoot van eiseres is geschied. Daarvan is echter bij een verhuizing als door verweerder bedoeld geen sprake. Het is aannemelijk dat eiseres zelfstandig kan wonen mits de woning geschikt is met het oog op haar lichamelijke beperkingen. Gelet hierop kan aan de visie van de neuroloog niet de betekenis worden gegeven die eiseres daaraan wenst te zien toegekend.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat het een algemeen bekend verschijnsel is dat mensen in de -zeer hoge- leeftijdscategorie van eiseres zich in verband met hun lichamelijke toestand op enig moment genoodzaakt zien te verhuizen naar een voor hen (beter) geschikte woning. Een dergelijke verhuizing wordt door de betrokkene nogal eens als noodgedwongen en belastend ervaren. In hetgeen door eiseres is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter niet zodanige bijzondere omstandigheden dat haar situatie wezenlijk afwijkt van die van anderen in haar leeftijdscategorie.
De zorg voor haar schizofrene dochter kan in dit opzicht geen doorslaggevende rol spelen, nu de voorziening voor eiseres centraal staat.
Verweerder kan niet gehouden worden geacht het moment van de door eiseres ongewenste verhuizing uit te stellen door het treffen van relatief kostbare voorzieningen.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Gegeven deze beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin op het beroep is beslist, binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. E.R. Eggeraat, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.W.W. Koppe.