ECLI:NL:RBSGR:2007:BC4157

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2811 CSV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkstelling voor niet afgedragen loonheffing en de rol van de belastingdienst

In deze zaak hebben eisers, vennoten van de Vof [A.], beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij zij aansprakelijk zijn gesteld voor niet afgedragen loonheffing door [X.], een agrarisch loonbedrijf. De aansprakelijkstelling was gebaseerd op de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CwSV) en betrof een bedrag van € 4.398,-. Eisers betoogden dat de aansprakelijkstelling verlaagd diende te worden, in overeenstemming met een eerdere verlaging door de belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belastingdienst de aansprakelijkstelling had verlaagd van € 84.947,- naar € 4.570,- na een grondige bestudering van de feiten, en dat deze verlaging verband hield met het buiten toepassing laten van het anoniementarief.

De rechtbank oordeelde dat verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, te hoge premies had nageheven en dat de aansprakelijkstelling niet in overeenstemming was met de bevindingen van de belastingdienst. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 644,-. De uitspraak is gedaan op 17 september 2007, en eisers hebben het recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/2811 CSV
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
de vennoten van Vof [A.], gevestigd te [plaats B.], eisers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft eisers bij besluit van 30 november 2005 aansprakelijk gesteld primair op grond van artikel 16a van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CwSV, ingetrokken per 1 januari 2006), subsidiair op grond van artikel 16b van de CwSV tot een bedrag van € 4.398,-.
Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 februari 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk alsmede ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep aangetekend.
Verweerder heeft een verweerschrift alsmede de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het beroep is ter zitting behandeld op 4 september 2007.
Voor eisers is verschenen [vennoot], vennoot van de Vof [A.], bijgestaan door zijn gemachtigde H.G. Kriek, werkzaam bij HG Kriek Administratie/Belastingen te Den Haag.
Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.
Motivering
De door verweerder opgelegde aansprakelijkstelling ziet op de door
[X.], handelend onder de naam Agrarisch Loonbedrijf [X.] (hierna: [X.]) over het jaar 2000 onbetaald gelaten premies ingevolge de werknemers-verzekeringen.
Tussen partijen is in confesso dat eisers in 2000 personeel van [X.] hebben ingeleend. Het beroep van eisers strekt er toe de aansprakelijkstelling te verminderen overeenkomstig de verlaging door de belastingdienst van de aansprakelijkstelling voor de door [X.] niet afgedraagde loonheffing. Eisers hebben dienaangaande een schrijven van de belastingdienst van 21 februari 2006 ingebracht waarin wordt toegelicht dat de verlaging van de aansprakelijkstelling (van € 84.947,- naar € 4.570,-) over de jaren 2000, 2001 en 2002 plaatsvindt ‘na grondige bestudering van de onderliggende feiten’. In hun brief van 24 april 2007 hebben eisers vervolgens uit de doeken gedaan dat de verlaging van de fiscale aansprakelijkstelling verband houdt met het buiten toepassing laten door de belastingdienst van het zogenoemde anoniementarief als bedoeld in artikel 26b van de Wet op de Loonbelasting 1964.
Verweerder heeft voor de bepaling van de hoogte van de aansprakelijkstelling als uitgangspunt genomen het door de belastingdienst in aanmerking genomen brutoloon voor de berekening van de door [X.] verschuldigde loonheffing. Bij die berekening heeft de belastingdienst toepassing gegeven aan het anoniementarief dat [X.] ingevolge artikel 26b van de Wet op de Loonbelasting 1964 ten aanzien van zijn werknemers had moeten toepassen wegens het ontbreken van geldige identiteitsbewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam vast komen te staan, gelijk eisers in de brief van 24 april 2007 hebben uiteengezet en door verweerder niet is weersproken, dat de verlaging van de aansprakelijkstelling door de belastingdienst verband houdt met het buiten toepassing laten van het anoniementarief. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers daaromtrent nog een nadere toelichting gegeven.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aansprakelijkstelling is gebaseerd op een eigen onderzoek alsmede dat hij niet gebonden is aan het standpunt van de belastingdienst. Hiermee miskent verweerder evenwel dat, indien de belastingdienst afziet van toepassing van het anoniementarief en tot naheffing overgaat tegen een lager tarief, er in zoverre geen voordeel uit dienstbetrekking is genoten in de zin van artikel 4 van de CwSV, bestaande uit het inhouden van loonbelasting naar een te laag tarief. De rechtbank moet dan ook vaststellen dat verweerder naar te hoge bedragen premies heeft nageheven.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers in verband met de behandeling van het onderhavige beroep gemaakte proceskosten. Met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op € 644, --. Daarbij is in aanmerking genomen 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, alsmede 1 punt voor het verschijnen ter zitting in een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1) en een waarde per punt van € 322, --.
Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 281, -, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644, -, welk bedrag het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eisers moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2007, in tegenwoordigheid van de griffier F.P. Krijnen.