ECLI:NL:RBSGR:2007:BC6481

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/5902 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met voorwaardelijk strafontslag wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 september 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een ambtenaar die geconfronteerd werd met een voorwaardelijk strafontslag. Het verzoek volgde op een besluit van het College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, dat op 29 juni 2007 het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer had gelegd. De ambtenaar had eerder, op 21 november 2006, een voorwaardelijk strafontslag opgelegd gekregen, dat niet ten uitvoer zou worden gelegd mits hij zich gedurende een jaar niet schuldig zou maken aan soortgelijk plichtsverzuim.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de ambtenaar zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door verlof op te nemen zonder voorafgaand overleg met zijn leidinggevende. Dit gebeurde terwijl hij zich in een re-integratietraject bevond. De rechter oordeelde dat de ambtenaar niet alleen de geldende regels overtrad, maar ook het re-integratieproces in gevaar bracht. De voorzieningenrechter benadrukte dat de ambtenaar zich bewust moest zijn van de gevolgen van zijn handelen, gezien eerdere incidenten en de reacties van de werkgever.

De rechter concludeerde dat er geen redenen waren om het besluit van de werkgever niet in stand te laten. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van interne regels en procedures, vooral in situaties van ziekte en re-integratie.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 07/5902 AW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
UITSPRAAK OP HET VERZOEK OM EEN VOORLOPIGE VOORZIENING VAN
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ten aanzien van het besluit van 29 juni 2007 van het College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder, waarbij het aan verzoeker opgelegde voorwaardelijke strafontslag ten uitvoer is gelegd.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 11 september 2007 ter zitting behandeld.
Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. P. Bellod. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. L.V. Sloot.
I. BEOORDELING VAN HET VERZOEK OM EEN VOORLOPIGE VOORZIENING
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Voor de behandeling van dit verzoek om een voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter samengevat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1 Bij besluit van 21 november 2006 heeft verweerder onder meer geoordeeld dat verzoekers bezwaar tegen het besluit hem strafontslag te verlenen, overeenkomstig het advies van de Bezwarencommissie rechtspositie provinciaal personeel (hierna: de Commissie), gegrond wordt verklaard en het ontslag wordt ingetrokken. Daarbij is in afwijking van het advies in plaats van een berisping voorwaardelijk strafontslag opgelegd, waarbij is bepaald dat het strafontslag niet ten uitvoer zal worden gelegd indien verzoeker zich gedurende een termijn van één jaar vanaf 21 november 2006 niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim.
2.2 Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 8 januari 2007 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
2.3 Bij brief van 8 januari 2007 heeft verzoeker aan verweerder kenbaar gemaakt dat hij graag wil meewerken aan zijn re-integratie en zich daarvoor beschikbaar houdt.
Bij brief van 27 februari 2007 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat op korte termijn een start wordt gemaakt met de re-integratie-activiteiten. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat om een beeld te verkrijgen van de arbeidsgeschiktheid van verzoeker, hij binnenkort zal worden opgeroepen door de (nieuwe) bedrijfsarts, [bedrijfsarts A.]. Vervolgens zal verzoeker naar aanleiding van de bevindingen van de bedrijfsarts uitgenodigd worden voor een gesprek over de te hervatten werkzaamheden.
2.4 Bij brief van 2 april 2007 is verzoeker uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 4 april 2007. Verzoeker is op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen en heeft bij die gelegenheid toestemming gegeven aan de bedrijfsarts om zich in de medische dossiers van verzoeker te verdiepen.
2.5 Bij brief van 14 mei 2007 heeft verzoeker aan verweerder meegedeeld dat hij van 18 mei 2007 tot 11 juni 2007 afwezig is in verband met vakantie.
2.6 Nu verzoeker voorafgaand aan zijn verlof geen overleg heeft gevoerd met zijn leidinggevende, is de onder punt 2.5 vermelde aankondiging voor verweerder aanleiding geweest om bij brief van 5 juni 2007 het voornemen te uiten het aan verzoeker opgelegde voorwaardelijke strafontslag ten uitvoer te leggen.
Op 20 juni 2007 heeft verzoeker mondeling zijn zienswijze gegeven.
2.7 Bij besluit van 29 juni 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat het aan verzoeker op 21 november 2006 opgelegde voorwaardelijke strafontslag ten uitvoer wordt gelegd.
2.8 Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.9 Het onder punt 2.2 genoemde beroep is tegelijkertijd met het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening ter zitting behandeld. Bij uitspraak van gelijke datum als deze uitspraak, met registratiennummer AWB 07/835 AW, is het beroep van verzoeker tegen het besluit van
21 november 2006, voor zover daarbij de straf van voorwaardelijk ontslag is opgelegd ongegrond verklaard.
3. Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek is de navolgende regelgeving, zoals die luidde ten tijde hier in geding, van belang.
Ten aanzien van ziekte en verlof
3.1 Ingevolge artikel D.7, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (hierna: CAP) kan de ambtenaar het algemeen verlof waarop hij aanspraak heeft opnemen, tenzij hem daarvoor om redenen van dienstbelang geen toestemming is verleend. De ambtenaar meldt het voornemen om algemeen verlof op te nemen tijdig.
3.2 In artikel E.1, tweede lid, van de CAP is bepaald dat Gedeputeerde Staten, nadat met in achtneming van de bepalingen in en krachtens de Wet op de ondernemingsraden daarover overleg met de Ondernemingsraad heeft plaatsgevonden, regels vaststellen met betrekking tot de wijze, waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen inzake ziek- en hersteldmelding daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.
3.3 Ter uitvoering van het bepaalde in artikel E.1, tweede lid, van de CAP zijn in paragraaf 3 van de Uitvoeringsregeling arbeidsvoorwaarden provincie Zuid-Holland (hierna: Uitvoeringsregeling) regels vastgesteld.
3.4 In artikel 14 van de Uitvoeringsregeling is bepaald dat gedurende de tijd van zijn ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, de ambtenaar er zorg voor dient te dragen dat hij in zijn woning of tijdelijke verblijfplaats bereikbaar is.
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafontslag
3.5 In artikel G.3 van de CAP is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichting niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt om die reden disciplinair kan worden gestraft.
3.6 Ingevolge artikel G.4, eerste lid, van de CAP zijn de disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd:
a. schriftelijke berisping;
b. vermindering van het algemeen verlof met ten hoogste 1/3 van het aantal uren, waarop in het desbetreffende jaar aanspraak bestaat;
c. geldboete tot ten hoogste 10% van twaalf maal het bedrag van zijn salaris;
d. benoeming in een andere functie;
e. ontslag.
3.7 Ingevolge het tweede lid van artikel G.4 van de CAP kan bij het opleggen van de straf worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan daarbij eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.
4.1 De voorzieningenrechter dient thans te beoordelen of verweerders besluit van 29 juni 2007, waarbij uitvoering is gegeven aan het op 21 november 2006 opgelegde voorwaardelijk ontslag, de toetsing van de voorzieningenrechter kan doorstaan. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (laatstelijk CRvB d.d. 23 november 2006, TAR 2007, 29) merkt de rechtbank daarbij op dat naast de beoordeling of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt geen plaats is voor een onevenredigheidstoets. Ter beoordeling staat dan ook slechts of verzoeker zich binnen de gestelde termijn van een jaar wederom schuldig heeft gemaakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor het voorwaardelijk strafontslag was opgelegd.
4.2 Verzoeker is verweten dat hij in strijd met de geldende regels ten aanzien van verlof en ziekte, voorafgaand aan zijn vakantie geen overleg heeft gevoerd met zijn leidinggevende omtrent de geoorloofdheid van zijn verlof. Ingevolge artikel D.7, eerste lid, van de CAP is verzoeker verplicht om een voornemen tot het opnemen van algemeen verlof tijdig kenbaar te maken bij zijn direct-leidinggevende, zodat deze op de aanvraag kan beslissen. De arbeidsongeschiktheid van verzoeker maakt dit niet anders. Door verlof op te nemen zonder voorafgaande toestemming heeft verzoeker voorts in strijd gehandeld met artikel 14 van de Uitvoeringsregeling, waarin is bepaald dat de ambtenaar zich gedurende de tijd van zijn ongeschiktheid tot werken wegens ziekte er voor zorg dient te dragen dat hij in zijn woning of tijdelijke verblijfplaats bereikbaar is. Daarbij komt, aldus verweerder, dat verzoeker door verlof op te nemen zonder voorafgaande toestemming verweerder de mogelijkheid heeft ontnomen om vooraf na te gaan in hoeverre het beoogde verlof in het belang is van verzoekers herstel c.q. re-integratie en daarnaast verweerder de mogelijkheid heeft ontnomen te bepalen of dit verlof als ziekteverlof of als algemeen verlof moet worden aangemerkt.
4.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker zich met de onder punt 4.2 genoemde gedraging schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Verzoeker heeft zich door voor langere duur verlof op te nemen zonder nader overleg te plegen met zijn direct-leidinggevende niet alleen ontrokken aan de geldende regels bij ziekte en verlof, doch zich daarnaast ontrokken aan het kortgeleden weer opgestarte re-integratieproces. Daarbij komt dat verzoeker, gelet op zijn eerdere meningsverschillen met verweerder, er van doordrongen moet zijn geweest dat verweerder niet welwillend zou reageren op deze eenzijdige handelwijze van verzoeker.
4.4 De voorzieningenrechter heeft voorts geen aanknopingspunten dat de aan verzoeker verweten gedraging hem niet kan worden toegerekend.
4.5 In het licht van het voorgaande is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat verzoeker zich met het voorgaande schuldig heeft gemaakt aan voor de tenuitvoerlegging van het besluit van 21 november 2006 relevant plichtsverzuim. Verweerder was dan ook bevoegd het voorwaardelijk ontslag ten uitvoer te leggen.
4.6 De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zij heeft daarbij laten meewegen dat verzoeker op grond van eerdere incidenten en verweerders reactie daarop redelijkerwijs had kunnen weten dat zijn handelwijze niet zonder gevolg zou blijven. Voorts mocht inmiddels van eiser verwacht worden dat hij op de hoogte was van de binnen verweerders organisatie geldende rechtspositionele regels.
5. Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het bestreden besluit na heroverweging in bezwaar niet in stand zal kunnen worden gelaten.
6. Het verzoek om voorlopige voorziening komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
II. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. E. Kouwenhoven, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.