RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 06/21890 (eiser 1)
AWB 06/21903 (eiser 2)
AWB 06/21909 (eiser 3)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 juli 2007
[eiser 1], geboren op [geboortedatum] 1985, eiser 1,
[eiser 2], geboren op [geboortedatum] 1982, eiser 2, en
[eiser 3], geboren op [geboortedatum] 1979, eiser 3,
allen van Colombiaanse nationaliteit, hierna ook: eisers,
gemachtigde: mr. J. Broersen, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Haarlem,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. S. Pirs, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eisers hebben op 10 oktober 2005 afzonderlijk aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 5 april 2006 afgewezen. Eisers hebben tegen deze besluiten op 4 mei 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 2 mei 2007. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4 Eisers hebben ter onderbouwing van hun asielaanvragen het volgende aangevoerd. Eisers zijn afkomstig uit [woonplaats], Colombia, en woonden samen in één huis. Eiser 1 en eiser 3 zijn neven en eiser 2 is een vriend van hen. Op 6 oktober 2003 is een neef van eiser 1 en eiser 3, [neef 1], beschoten. Op 30 maart 2004 is een andere neef van eiser 1 en eiser 3, [neef 2], ontvoerd. Van hem is niets meer vernomen. Vermoed wordt dat deze neef inmiddels ook is vermoord. Vanaf begin juli 2005 werden eisers telefonisch bedreigd door de Autodefensas Unidas de Colombia (AUC). Het AUC wilde informatie hebben over de verblijfplaats van de twee neven van eiser 1 en eiser 3. Eiser 1 is de enige persoon die de dreigtelefoontjes heeft aangenomen. Op 14 juli 2005 heeft eiser 1 aangifte gedaan van deze dreigtelefoontjes bij de politie te [woonplaats]. Omdat de dreigtelefoontjes bleven komen zijn eisers begin augustus 2005 vertrokken naar Zarzal. Begin september heeft de AUC het mobiele telefoonnummer van eiser 1 weten te achterhalen en is eiser 1 drie keer mobiel gebeld. Op 21 september 2005 is er een dreigbrief van het AUC onder de deur geschoven. Op 21 september 2005 heeft eiser 1 aangifte gedaan bij de Fiscalia (het openbaar ministerie) te Zarzal. Op 21 september 2005 is eiser 2 teruggekeerd naar zijn ouderlijk huis in [woonplaats]. Op 21 september 2005 is eiser 3 gaan wonen bij een zuster in [plaats]. Op 22 september 2005 is eiser 1 teruggekeerd naar [woonplaats]. Op 26 september 2005 is eiser 1 ook nog naar de ombudsman te [plaats] gegaan. Toen duidelijk werd dat de autoriteiten eisers niet konden of wilden beschermen, hebben eisers op 5 oktober 2005 het land van herkomst verlaten.
2.5 In de bestreden besluiten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvragen zijn afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, Vw. Het asielrelaas van eisers is ongeloofwaardig, nu zij tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen hebben afgelegd. Daarom zal er geen inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas plaatsvinden.
2.6 In beroep hebben eisers aangevoerd dat verweerder hun relaas niet in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas en eventueel onderzoek naar de authenticiteit van de overgelegde documenten had dan ook niet achterwege kunnen blijven.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Allereerst stelt de rechtbank vast dat eisers hun identiteits-, nationaliteits- en reisdocumenten hebben overgelegd en ook ter onderbouwing van hun asielrelaas een grote hoeveelheid stukken hebben overgelegd.
2.8 Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder de aanvragen heeft afgewezen op artikel 31, eerste lid, Vw. Verweerder heeft in C1/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zoals dat gold ten tijde van de bestreden besluiten, beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C1/3.2.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen: “Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is.”
2.9 De rechtbank is van oordeel dat verweerder met toepassing van hierboven weergegeven maatstaf, gegeven de in het dossier voorhanden zijnde gegevens en bewijsstukken, het asielrelaas van eisers met de daarvoor gegeven motivering in redelijkheid niet ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. De rechtbank acht daartoe het volgende van belang.
2.10 De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers niet heeft tegengeworpen dat zij vragen niet hebben beantwoord. Verweerder heeft bij zijn ongeloofwaardigheidsoordeel evenmin argumenten aangevoerd die zijn gebaseerd op, en onderbouwd met, gegevens die over het land van herkomst bekend zijn. Verweerder heeft zijn ongeloofwaardigheidsoordeel uitsluitend gemotiveerd met het argument dat eisers tegenstrijdige verklaringen zouden hebben afgelegd en met het argument dat de verklaringen van eisers en de door hen overgelegde stukken in de lijn liggen van zogenaamde vluchtelingenpakketten, zoals beschreven in het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Colombia van januari 2005. Het enkele feit dat de aard van overgelegde stukken overeenstemt met de aard van stukken die worden opgenomen in vluchtelingenpakketten is echter niet voldoende om in een specifiek geval tot de conclusie te komen dat de stukken niet echt zijn. Indien echt, kunnen diverse door eisers overgelegde stukken de geloofwaardigheid van het relaas van eisers ondersteunen. Bovendien hebben eisers, althans heeft eiser 1, niet enkel bij de aanvraag, doch ook in een later stadium originele documenten overgelegd. Verweerder heeft er in de bestreden besluiten evenwel geen blijk van gegeven te hebben onderzocht of kan worden uitgegaan van de echtheid van de bewijsstukken die eisers in origineel hebben overgelegd, en wat de overtuigende kracht van de verklaringen van eisers is in het licht van die bewijsstukken. De bestreden besluiten zijn reeds op deze grond ondeugdelijk gemotiveerd.
2.11 Reeds op deze grond zijn de beroepen gegrond en zijn de bestreden besluiten in strijd met artikel 3:2 en 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.12 Ook op andere gronden kunnen de argumenten waarmee verweerder zijn oordeel onderbouwt de conclusie dat het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig is niet dragen.
2.13 Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig is, gesteld dat de verklaringen van eisers tegenstrijdig zijn met de verklaringen van de eerder ingereisde neven van eiser 1 en eiser 3. De eerder ingereisde neven van eiser 1 en eiser 3 werden immers gezocht door de Autodefensas Campesinas del Valle (ACV), terwijl eisers werden gezocht door de AUC. Daarnaast acht verweerder van belang dat in rechte vast staat dat verweerder het asielrelaas van deze neven in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Nu eisers hebben aangevoerd dat hun problemen zijn begonnen bij de problemen van hun neven, is het relaas van eisers volgens verweerder eveneens ongeloofwaardig.
2.14 De rechtbank stelt allereerst vast dat zij niet in het bezit is van de dossiers van de eerder ingereisde neven van eiser 1 en eiser 3. Weliswaar heeft verweerder bij het verweerschrift de uitgebrachte voornemens en besluiten van deze neven gevoegd, echter daarin staan enkel de conclusies van verweerder. Zonder de nader gehoren van de neven van eiser 1 en eiser 3 kan de rechtbank de conclusies van verweerder niet toetsen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder weliswaar stelt dat in rechte vast staat dat de asielrelazen van de neven ongeloofwaardig zijn, echter in de uitspraken van de neven van eiser 1 en eiser 3 heeft nooit een inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden aangezien deze neven met onbekende bestemming zijn vertrokken.
2.15 De rechtbank kan voorts de koppeling die verweerder maakt tussen de relazen van eisers en de relazen van de neven van eiser 1 en eiser 3 niet volgen. Eisers hebben immers nooit inhoudelijk verklaard over de problemen van deze neven. Zij hebben enkel gesteld dat zij problemen hebben ondervonden, omdat de AUC informatie wilde hebben over de verblijfplaats van de twee neven van eiser 1 en eiser 3. Dit is niet in strijd met de feiten. Vast staat immers dat de twee neven van eiser 1 en eiser 3 op dat moment in Nederland zaten en dus weg waren uit Colombia. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet zonder meer de ongeloofwaardigheid van het relaas van de twee neven van eiser 1 en eiser 3 kan koppelen aan het relaas van eisers. Dit klemt te meer nu eisers hieromtrent originele documenten hebben overgelegd. Bovendien hebben eisers in beroep stukken overgelegd die de stelling van verweerder dat er geen relatie is tussen de AUC en de ACV ondermijnen. Ook op deze grond zijn de beroepen gegrond en zijn de bestreden besluiten in strijd met artikel 3:2 en 3:46 Awb.
2.16 De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren. De bestreden besluiten zijn in strijd met artikel 3:2 en 3:46 Awb. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen.
2.17 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese-Rood, rechter, en op 30 juli 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.