ECLI:NL:RBSGR:2007:BC9670

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
278821 - HA ZA 06-4184
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor schade door vertraagde maatregelen bij ringrot besmetting van pootgoed

In deze zaak vorderden de maatschap [A. en B. S.] en de vennoten [A.S.] en [B.S.] schadevergoeding van de Staat der Nederlanden, omdat zij schade hadden geleden door het niet tijdig nemen van maatregelen door de Plantenziektenkundige Dienst (PD) in verband met een mogelijke besmetting met ringrot van een partij pootaardappelen. De PD was op 20 maart 2002 op de hoogte gesteld van de verdenking van besmetting, maar heeft gewacht met het nemen van formele maatregelen tot 12 april 2002. De eisers stelden dat zij hun aardappelen niet zouden hebben gepoot als zij eerder waren geïnformeerd over de besmetting, wat hen aanzienlijke schade had bespaard.

De rechtbank oordeelde dat de Staat niet aansprakelijk was voor de geleden schade. De rechtbank overwoog dat de PD, hoewel er enige tijd was verstreken tussen de melding van de verdenking en de schriftelijke bevestiging, niet onredelijk had gehandeld door te wachten op deze bevestiging voordat zij verdere stappen ondernam. De rechtbank concludeerde dat de PD niet onrechtmatig had gehandeld, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Bovendien was het zo dat de eisers al met het poten van de besmette partij waren begonnen voordat de PD hen had kunnen waarschuwen.

De rechtbank wees de vordering van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. De kosten werden vastgesteld op € 248,- aan verschotten en € 904,- aan salaris van de procureur, vermeerderd met wettelijke rente. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. P.A. Koppen op 19 september 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 278821 / HA ZA 06-4184
Vonnis van 19 september 2007
in de zaak van
1. de maatschap [A. en B. S.],
gevestigd te [woonplaats],
2. [A.S.]
wonende te [woonplaats],
3. [B.S.]
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. E. Grabandt,
tegen
de publieke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt.
Partijen zullen hierna [S.] c.s. en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 oktober 2006;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 14 februari 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 15 juni 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In de week van 11 tot 15 maart 2002 werd de directeur van de Plantenziektenkundige Dienst (PD) tijdens een vergadering in Rome door een functionaris van de Europese Unie ervan in kennis gesteld dat in Portugal in een partij pootaardappelen die afkomstig was uit Nederland aanwijzingen waren gevonden voor een mogelijke besmetting met de bacterie die ringrot veroorzaakt. Navraag op 20 maart 2002 leerde dat het om een verdenking ging met betrekking tot een partij pootaardappelen van het ras Agria, klasse A, oogstjaar 2001 met het telernummer [telernummer]. Op 9 april 2002 heeft de PD hiervan een schriftelijke bevestiging ontvangen.
2.2. Op 12 april 2002 heeft de PD een lijst opgevraagd van alle afleveringen van teler [telernummer], oogst 2001. Op 16 april 2002 is verzocht na te gaan aan wie de mogelijk besmette aardappelen waren doorgeleverd die bij onder meer het bedrijf [Y. B.V.] te [plaats A.] terecht waren gekomen.
2.3. [S.] c.s. oefenen een bedrijf uit in de aardappelteelt. [Bedrijf Y. te plaats B.] heeft begin april 2002 een deel van de verdachte partij aardappelen op het adres van hun bedrijf afgeleverd. Op 23 april 2002 werd dit bij de PD bekend.
2.4. Bij besluit van 24 april 2002, dat was gericht aan eiser sub 2, heeft de PD namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) op basis van de Plantenziektenwet het bedrijf van [S.] c.s.voor nader onderzoek vastgezet, aangezien de aldaar geteelde partij aardappelen van het ras Agria en met herkomst [telernummer] klonaal verwant was aan de partij aardappelen van een ander bedrijf die mogelijk was besmet met ringrot.
2.5. Naderhand is aangetoond dat de verwante partijen aardappelen in Portugal en op het bedrijf van [S.] c.s. inderdaad met ringrot waren besmet.
2.6. Bij brief van 30 september 2002 hebben de maatschap [C. en J. S.] en haar beide vennoten aan de minister en staatssecretaris van LNV verzocht om schadevergoeding als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de Plantenziektenwet wegens het niet tijdig nemen van het besluit van 24 april 2002, althans het niet tijdig waarschuwen voor de mogelijke besmetting van de aan hen geleverde partij pootgoed. De minister van LNV heeft dit verzoek bij besluit van 2 april 2004 afgewezen.
2.7. Bij uitspraak van 15 juni 2004 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven het door de maatschap [A.S en B.S.] en haar beide vennoten ingestelde beroep tegen de ongegrondverklaring van hun bezwaren tegen het besluit van 24 april 2002 ongegrond verklaard.
2.8. Bij uitspraak van 6 december 2005 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven het door de maatschap [A.S. en B.S.] en haar beide vennoten ingestelde beroep tegen de ongegrondverklaring van hun bezwaren tegen het besluit van 2 april 2004 ongegrond verklaard. Voor het verkrijgen van een antwoord op de vraag of de minister van LNV een onrechtmatige daad heeft gepleegd door niet eerder te beslissen dan hij heeft gedaan zal de civielrechtelijke weg bewandeld moeten worden, aldus het college.
3. Het geschil
3.1. In het licht van voormelde feiten vorderen [S.] c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door onnodig lang te dralen met het nemen van (in)formele maatregelen jegens hen en de Staat te veroordelen tot betaling aan hen van de geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
3.2. Aan hun vordering leggen [S.] c.s. mede ten grondslag dat de directeur van de PD op 20 maart 2002 bekend is geraakt met het telersnummer en de rasnaam van de mogelijk met ringrot besmette partij aardappelen die in Portugal was aangetroffen en dat vanaf dat moment de verwante partij aardappelen die zich bij [S.] c.s. bevond voor de PD te traceren was, maar dat de PD daarmee tot 12 april 2002 heeft gewacht. De PD had ook eerder om een schriftelijke bevestiging kunnen vragen. Door na te laten naar aanleiding van de mondeling overgebrachte verdenking van besmetting met ringrot meteen de afleveradressen te traceren en alle betrokken telers te waarschuwen heeft de PD jegens [S.] c.s. onrechtmatig gehandeld. Zij zouden hun partij aardappelen niet in de periode van 8 tot 21 april 2002 hebben gepoot als de PD hen voordien van haar vermoeden op de hoogte had gesteld. Dan zouden zij geen schade hebben geleden.
Indien hun bedrijf thans reeds vrij is van besmetting, bedraagt de schade € 49.200,--. Indien de besmetting pas eind 2010 zal zijn opgeheven, zal de schade € 112.700,-- bedragen. Daarnaast wordt aanspraak gemaakt op de wettelijke rente vanaf 20 maart 2002.
3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling
4.1. De Staat heeft aangevoerd dat herhaaldelijk om een schriftelijke bevestiging is verzocht. Voorts is op basis van de mondelinge verdenking onderzoek gedaan naar de herkomst van de bij teler [telernummer] geteelde agria's en naar uitslagen van reeds uitgevoerde testen. Het is echter vast beleid dat een verdenking op schrift moet zijn ontvangen voordat telers worden ingelicht, juist ook om te voorkomen dat zij onnodig schade lijden. In het verleden is namelijk gebleken dat mondelinge verdenkingen meestal niet juist waren, aldus de Staat.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat van voormeld beleid niet kan worden gezegd dat de Staat daartoe bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen komen. Weliswaar zijn na het bekend worden van de verdenking tot het moment van ontvangst van de schriftelijke bevestiging enige weken gepasseerd, maar deze periode was niet extreem lang, daargelaten dat de PD volgens de stellingen van de Staat in die tijd niet heeft stilgezeten. Overigens is niet gesteld of gebleken dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die de PD zouden hebben moeten nopen van haar beleid af te wijken.
Toen de PD een schriftelijke bevestiging had ontvangen, waren [S.] c.s. naar hun eigen stellen al met het poten van de besmette partij begonnen. Een waarschuwing zou op dat moment de schade dus niet hebben kunnen voorkomen.
4.3. De conclusie luidt dat de Staat jegens [S.] c.s. niet aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden doordat de PD na 20 maart 2002 heeft gewacht met het nemen van (in)formele maatregelen jegens hen.
4.4. [S.] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen, vermeerderd met de wettelijke rente als vermeld in het dictum. Deze veroordeling zal op verzoek van de Staat uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De beslissing
De rechtbank:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [S.] c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 248,- aan verschotten en € 904,- aan salaris van de procureur;
- bepaalt dat deze kosten worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van betekening van dit vonnis;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2007