ECLI:NL:RBSGR:2007:BD0410

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3608 WET
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van subsidie in het kader van de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 november 2007 uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van een subsidie die was verleend aan eiseres voor de bouw van een groenlabel kas. Eiseres had op 14 december 2000 een subsidieaanvraag ingediend, welke door verweerder op 23 februari 2001 was goedgekeurd. Echter, de Algemene Inspectiedienst (AID) ontdekte dat eiseres en de aannemer al verplichtingen waren aangegaan met betrekking tot de bouw van de kas vóór de bevestiging van de subsidieaanvraag op 18 december 2000. Dit was in strijd met artikel 18 van de Regeling, die stipuleert dat geen subsidie kan worden verstrekt voor investeringen die zijn gestart voordat de aanvraag is bevestigd.

De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden de subsidievaststelling had ingetrokken en de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen, vermeerderd met wettelijke rente, van eiseres mocht terugvorderen. Eiseres had aangevoerd dat zij geen verplichtingen was aangegaan vóór de bevestiging van de aanvraag, maar de rechtbank vond dat de bevindingen van de AID voldoende bewijs boden voor het tegendeel. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de subsidie en de terugvordering van de bedragen rechtmatig waren, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de voorwaarden van subsidieverstrekking en de gevolgen van het niet naleven daarvan. Eiseres had geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die de terugvordering onterecht zouden maken. De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/3608 WET
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
de vennootschap onder firma [A.], gevestigd te [plaats B.], gemeente Westland, eiseres,
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 9 oktober 2001 heeft verweerder de subsidie aan eiseres ten behoeve van de investering in de bouw van een groenlabel kas vastgesteld op ƒ 133.000,-- (€ 60.352,77).
Bij besluit van 15 februari 2005 heeft verweerder zijn besluit tot subsidievaststelling van 9 oktober 2001 ingetrokken en de betaalde subsidiebedragen vermeerderd met de wettelijke rente ad in totaal € 72.952,17 van eiseres teruggevorderd.
Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 13 maart 2006 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 april 2006, ingekomen bij de rechtbank op 20 april 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 18 oktober 2007 ter zitting behandeld.
Namens eiseres is verschenen [A.], bijgestaan door zijn gemachtigde ir. S. Boonstra, adviseur bij LTO Noord Advies.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde drs. J.J.M. Schipper.
II. Motivering
1. Ingevolge artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld.
1.2. Ingevolge artikel 4:57 van de Awb kunnen - voor zover hier van belang - onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld nog geen vijf jaren zijn verstreken.
1.3. Op de onderhavige subsidieverhouding is van toepassing gebleven de inmiddels per 18 april 2002 ingetrokken Regeling structuurverbetering glastuinbouw, Stcrt. 1997, nr. 187 (hierna: de Regeling).
1.4. Ingevolge artikel 18 van de Regeling wordt geen subsidie verstrekt voor investeringen met de uitvoering waarvan een aanvang is gemaakt alvorens de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd. Onder het maken van een aanvang met de uitvoering van een investering wordt in elk geval verstaan het aangaan van verplichtingen.
1.5. Ingevolge artikel 33 van de Regeling kunnen, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 6 van de Kaderwet LNV-subsidies, terug te vorderen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente over de periode die aanvangt op het tijdstip van uitbetaling van het subsidiebedrag tot aan het moment van algehele voldoening.
2. Eiseres heeft op grond van de Regeling op 14 december 2000 subsidie aangevraagd voor de investering in de bouw van een groenlabel kas van 8800m2. Bij brief van 18 december 2000 heeft verweerder de ontvangst van de aanvraag bevestigd. Bij besluit van 23 februari 2001 heeft verweerder voor de nieuw te bouwen groenlabel kas subsidie verleend ten bedrage van ƒ 33.000,-- (€ 60.352,77). Bij besluit van 9 oktober 2001 heeft verweerder vervolgens de subsidie vastgesteld op ƒ 133.000,-- (€ 60.352,77).
De Algemene Inspectiedienst (AID) heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de subsidieverstrekking aan eiseres. Op 28 september 2004 heeft de AID rapport uitgebracht. Blijkens het rapport van de AID is op 8 september 2004 onderzoek gedaan bij [de aannemer].
Daarbij is geconstateerd dat zich in de administratie van de aannemer een contract van aanneming met betrekking tot het gesubsidieerde project bevond, gedateerd 8 december 2000, voorzien van handtekeningen namens de aannemer en eiseres. Dit terwijl bij de aanvraag tot subsidievaststelling een zelfde contract is overgelegd, maar dan gedateerd 20 december 2000. Geconcludeerd is dat door de aannemer vóór 14 (lees:18) december 2000 verplichtingen zijn aangegaan met betrekking tot de bouw van de groenlabel kas van eiseres. Deze conclusie is mede gebaseerd op de volgende stukken uit de administratie van de aannemer:
- opdrachtbon met betrekking tot het bouwen en mechaniek monteren aan [persoon B.] met werknummer 10.117 d.d. 12 december 2000;
- een opdrachtbon aan ATS d.d. 12 december 2000 met betrekking tot het storten van een fundatie van gietbeton;
- een factuur van AVAG met de vermelding van "opdracht verworven 30 november 2000, opdrachtgever [A.], oppervlakte 9799m2 ", gedateerd 28 december 2000.
2.1. Verweerder heeft vervolgens op grond van de bevindingen van de AID het besluit tot vaststelling van de subsidie ingetrokken en de betaalde subsidie vermeerderd met de wettelijke rente van eiseres teruggevorderd. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder deze intrekking en terugvordering gehandhaafd.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op zijn standpunt dat uit de bevindingen van de AID blijkt dat, in strijd met het bepaalde in artikel 18 van de Regeling, vóór de datum van de bevestiging van de ontvangst van de subsidieaanvraag, 18 december 2000, verplichtingen zijn aangegaan met betrekking tot het gesubsidieerde project door zowel eiseres zelf als door de aannemer.
4. Eiseres heeft in beroep - kort weergegeven - aangevoerd dat vóór 18 december 2000 door haar geen verplichtingen zijn aangegaan met betrekking tot de investering. Voor zover er verplichtingen zijn aangegaan met betrekking tot de investering in de bouw van de groenlabel kas, zijn deze door [de aannemer] voor eigen rekening en risico aangegaan, vooruitlopend op een mogelijke opdracht van eiseres, hetgeen eiseres niet kan worden aangerekend. Eiseres stelt dat het verbod om verplichtingen aan te gaan vóór de bevestiging van de ontvangst van de subsidieaanvraag slechts betrekking kan hebben op de aanvrager van de subsidie. Voorts was de locatie waar het kassencomplex zou worden gebouwd pas op 15 december 2000 definitief bekend, zodat het aangaan van verplichtingen vóór die datum niet in de rede lag.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat op grond van het niet betwiste feit dat in de administratie van de aannemer een contract van aanneming met betrekking tot de te bouwen groenlabel kas is aangetroffen, gedateerd 8 december 2000 en ondertekend namens de aannemer en eiseres, met de uitvoering van de investering is begonnen voordat de ontvangst van de aanvraag aan eiseres was bevestigd. Eiseres betoogt tevergeefs dat het aannemingscontract eerst op 20 december 2000 is ondertekend. Bij de handtekeningen onder het contract zijn geen data vermeld, zodat uit dient te worden gegaan van de datum, die als contractdatum aan het hoofd van het contract is vermeld, namelijk 8 december 2000. De stelling van eiseres dat de datum 8 december 2000 bij vergissing op het daadwerkelijk eerst op 20 december 2000 gesloten contract is blijven staan, volgt de rechtbank niet, omdat hiermee door eiseres niet is verklaard waarom zij zelf in het bezit is van een aannemingscontract met vermelding van de datum 20 december 2000 in plaats van 8 december 2000. Voorts is door eiseres niet aannemelijk gemaakt haar eerst ter zitting ingenomen standpunt dat zich tussen een aantal door eiseres te tekenen exemplaren van het aannemingscontract, gedateerd op 20 december 2000, per vergissing één exemplaar moet hebben bevonden met de datum 8 december 2000. Verweerder is er daarom terecht van uitgegaan dat op 8 december 2000 op grond van wilsovereenstemming tussen eiseres en de aannemer het contract van aanneming tot stand is gekomen. Verweerder heeft voorts terecht aangenomen dat de totstandkoming van het aannemingscontract op 8 december 2000 wordt bevestigd door de hiervoor genoemde opdrachten met betrekking tot de bouw van de groenlabel kas, die de aannemer reeds vóór 20 december 2000 aan [persoon B.] en ATS heeft gegeven. Verder heeft verweerder terecht aangenomen dat de aangetroffen factuur van de brancheorganisatie AVAG aan de aannemer met vermelding van eiseres als opdrachtgeefster en de datum 30 november 2000 als datum van verwerving van de opdracht, de totstandkoming van het aannemingscontract vóór de toegestane datum bevestigt. Tot slot heeft verweerder terecht bij zijn standpunt betrokken dat de directeur van [de aannemer] aan de inspecteurs heeft verklaard dat zijn bedrijf geen opdrachten verstrekt aan leveranciers en onderaannemers voordat de opdrachtbevestiging door de opdrachtgever is getekend. Verweerder hoefde niet in te gaan op het standpunt van eiseres dat de directeur van [de aannemer], [directeur], in december 2000 nog geen directeur was, omdat de [directeur] de paraaf onder het contract van 8 december 2000 als van hem afkomstig heeft herkend.
5.1 Het feit dat de locatie waar het kassencomplex gebouwd zou worden eerst op 15 december 2000 juridisch is geleverd en in gebruik is genomen, betekent niet dat eiseres vóór die datum geen verplichtingen is of kon zijn aangegaan met betrekking tot de bouw van een kassencomplex op die locatie.
5.2 De rechtbank concludeert dat de vastgestelde feiten de conclusie rechtvaardigen dat eiseres in strijd met artikel 18 van de Regeling met de uitvoering van de investering een aanvang heeft gemaakt voordat de ontvangst van de subsidieaanvraag aan eiseres was bevestigd. Verweerder was dan ook bevoegd de subsidievaststelling in te trekken en om de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, van eiseres terug te vorderen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder geen gebruik had mogen maken van deze bevoegdheden is de rechtbank niet gebleken.
5.3. Het beroep is ongegrond.
5.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. E. Kouwenhoven, mr. drs. J.E.M.G. van Wezel en mr. dr. Th.L. Bellekom en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.