Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/2499 GEMWT
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 31 juli 2006 heeft verweerder eisers verzoek om handhavend op te treden tegen het feitelijk gebruik door de Vrijwilligers Centrale Wassenaar (hierna: VCW) van het aan de [adres] gelegen [huis] afgewezen.
Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 1 maart 2007 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 april 2007 beroep ingesteld.
Het beroep is op 17 december 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiser verschenen en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Waleboer.
Ingevolge artikel 352, eerste lid, van de Wassenaarse Bouwverordening is het verboden bouwwerken, open erven en terreinen te gebruiken (...) op een wijze of tot een doel strijdig de uit het bestemmingsplan (...) voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt.
Ter plaatse geldt het uitbreidingsplan De Spinbaan (hierna: Uitbreidingsplan). Het in geding zijnde perceel heeft de bestemming bijzondere bebouwing.
Ingevolge artikel 6 van de bebouwingsverordening De Spinbaan (hierna: Bebouwingsverordening) houdt die bestemming in dat op de daarvoor bestemde gronden uitsluitend gebouwen met een openbaar of semi-cultureel karakter, alsmede gebouwen ten behoeve van religieuze, culturele, sociale en medische instellingen mogen worden opgericht, (...).
In dit beroep is aan de orde gesteld het gebruik door de VCW van een gedeelte van het genoemde pand als fietsenwerkplaats en -stalling. Eiser heeft zich - verkort en voor zover hier van belang - op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden tegen de reparatie en verkoop van fietsen aan het publiek. Een dergelijk gebruik van het pand is volgens eiser in strijd is met de daaraan gegeven bestemming. Volgens eiser gaat het hier om detailhandel, omdat de fietsen op een voor het publiek toegankelijke plaats tegen commercieel redelijke prijzen worden aangeboden. Met het gegeven dat de werkplaats slechts een beperkt aantal uren geopend is en er weinig omzet gemaakt wordt, heeft verweerder volgens eiser een onjuiste interpretatie gegeven aan het begrip "commerciële activiteiten" of wel "detailhandel". Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) van 8 februari 1985 (AB 1985, 470). Daarnaast verwacht eiser overlast van de fietsenwerkplaats door een grotere toestroom van mensen. Bovendien is de achterzijde van het voormalige schoolgebouw niet bedoeld voor commerciële activiteiten als een fietsenhandel. De toegang via de steeg is lang, nauw en onverlicht en gebruik ervan biedt geluidsoverlast.
Verweerder heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat het gebruik door de VCW van het [huis] in overeenstemming is met de daaraan gegeven bestemming. Daarbij heeft verweerder het gebruik van de fietsenwerkplaats niet als een op zich zelf staand gegeven, maar als onderdeel van een groter geheel, planologisch getoetst.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de VCW een stichting is die zich tot doel stelt het vrijwilligerswerk in de gemeente Wassenaar te ondersteunen, te waarderen en te bevorderen. Daarmee is de stichting naar het oordeel van de rechtbank een sociale instelling zoals bedoeld in artikel 6 van de Bebouwingsverordening. De stichting houdt zich bezig met het beheer van de gratis vacaturebank voor vrijwilligerswerk, biedt gratis werving en bemiddeling, geeft cursussen en trainingen voor vrijwilligers en organisaties die met vrijwilligers werken. Daarnaast is de stichting informatiepunt voor vrijwilligerswerk, en onderneemt zij activiteiten gericht op herintreders en minder draagkrachtige inwoners, zoals diverse cursussen. Ook heeft de VCW een klussendienst voor ouderen en een fietsenwerkplaats. Bovendien zet de VCW zich in om voor mensen met een uitkering via vrijwilligerswerk een brug naar de arbeidsmarkt te slaan.
Het gebruik van het [huis] ten behoeve van een instelling als de VCW is in overeenstemming met artikel 6 van de Bebouwingsverordening en derhalve met de in het Uitbreidingsplan gegeven bestemming "bijzondere bebouwing". Het bewuste gebouw wordt overigens niet alleen door de VCW gebruikt, maar ook nog door een aantal andere instellingen als bedoeld in artikel 6 van de Bebouwingsverordening. Genoemd worden het Rode Kruis, het UVV en de peuterspeelzaal.
In overeenstemming met de door eiser genoemde uitspraak van de ABRS acht de rechtbank het niet zo zeer van belang of de bestreden activiteit moet worden gezien als detailhandel. Veeleer dient na te worden gegaan of het gebruik in overeenstemming is met de bestemming die op het pand rust. Daarbij is de aard van het gebruik bepalend.
In dat verband acht de rechtbank het van belang dat de activiteiten van de fietsenwerkplaats slechts een klein gedeelte uitmaken van het geheel aan activiteiten van de VCW. Blijkens de hiervoor gegeven opsomming omvatten die activiteiten immers veel meer dan alleen de fietsenwerkplaats. Daarnaast is van belang dat de werkplaats maar twee uur per dag gedurende 4 dagen per week geopend is en dat met de reparatie- en verkoopactiviteiten, zoals blijkt uit de jaarverslagen, slechts een geringe omzet wordt behaald. De fietsenwerkplaats biedt vrijwilligers de mogelijkheid tot een zinvolle dagbesteding. Dit aspect van sociale activering acht de rechtbank gezien de aard van alle overige activiteiten van de VCW van meer gewicht dan de beweerde commerciële aard van de fietsenwerkplaats en -verkoop. Dat aspect moet gezien de lage omzetcijfers – er wordt hooguit een gedeelte van de kosten terugverdiend – van ondergeschikt belang worden geacht.
Gezien de kleinschaligheid ervan, ziet de rechtbank in de activiteiten van de werkplaats en de fietsenstalling geen met het Uitbreidingsplan strijdig gebruik van het pand.
Het voorgaande betekent dat verweerder op de voet van artikel 125 van de Gemeentewet niet bevoegd was om in dit geval handhavend op te treden. Eisers verzoek tot handhaving is op goede gronden afgewezen en het besluit van 31 juli 2006 is derhalve terecht gehandhaafd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. E.R. Eggeraat en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.