Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/2429 WOW44
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
Gebr. [A.] BV, gevestigd te [plaats B.], eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 10 mei 2005 heeft eiseres verweerder verzocht om de aan [persoon B.] verleende bouwvergunning nummer 98-458 voor het bouwen van een dienstwoning op de zuidwesthoek van haar perceel [a-straat] 56b over te schrijven op naam van [A.]. Daarnaast heeft eiseres verweerder verzocht om een vrijstelling te verlenen voor het bouwen van een dienstwoning op de noordwesthoek van haar bedrijfsperceel.
Bij besluit van 18 november 2005, verzonden op 22 november 2005 heeft verweerder de verzoeken van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 14 februari 2007, verzonden op 20 februari 2007, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie behandeling bezwaarschriften van 28 september 2006, het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar gericht tegen de overschrijving van de verleende bouwvergunning nummer 98-458 gegrond en in afwijking van het advies van de commissie behandeling bezwaarschriften het bezwaar gericht tegen het verlenen van een vrijstelling ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 2 april 2007, ingekomen bij de rechtbank op 3 april 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 16 november 2007 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar directeur [A.] en mr. drs. B.J.P. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. van Eeden en R. van den Bosch.
Eiseres exploiteert een glastuinbouwbedrijf ter grootte van ongeveer 10,5 hectare voor de teelt van tomaten. Ten behoeve van dit bedrijf heeft eiseres aan de [a-straat] te Pijnacker van verschillende tuinders grond aangekocht en gereconstrueerd tot één bedrijf. De tuinders hebben wel de gronden verkocht, maar niet de bedrijfswoningen die op de gronden zijn gebouwd. Het bedrijfscentrum is geplaatst aan de nieuwe weg de N470. Eiseres wil naast het bedrijfscentrum een bedrijfswoning bouwen ten behoeve van haar directeur [A.], om toezicht op het bedrijf te kunnen houden. Eiseres stelt dat het van groot belang is om over een bedrijfswoning ter plaatse te beschikken. Het bedrijf is vanaf de N470 onbeperkt toegankelijk. Het bedrijf is nu volledig onbeheerd en zonder toezicht. De bestaande woningen langs de [a-straat] liggen volgens eiseres op een te grote afstand om van daaruit direct toezicht op het bedrijf uit te kunnen oefenen. Verweerder heeft op 5 november 1999 aan [B.] een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een dienstwoning op het perceel [a-straat] 56b te Pijnacker. Dit perceel maakt thans ook deel uit van het perceel van eiseres.
Verweerder heeft de aangevraagde bouwvergunning geweigerd, omdat het bouwplan dat voorziet in het oprichten van een dienstwoning in strijd is met de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Volgens verweerder zijn er reeds drie dienstwoningen op het perceel aanwezig.
De rechtbank overweegt dat in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Wow) is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Buitengebied. Het betrokken perceel heeft de bestemming Agrarische doeleinden, klasse D (AD).
In artikel 24, eerste lid aanhef en onder a en c, van de planvoorschriften is bepaald dat de op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor aan de grond gebonden agrarische bedrijven met de daartoe benodigde bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken, met dien verstande dat voor ieder bedrijf één dienstwoning op een maximale afstand van 20 m tot het hoofdgebouw mag worden gebouwd, indien de aaneengesloten bouwperceeloppervlakte niet minder dan 5 ha bedraagt.
In het tweede lid van dit artikel is een vrijstellingsbepaling opgenomen voor de bouw van een tweede dienstwoning.
In artikel 33, tweede lid (zogenaamde dubbeltelbepaling), van de planvoorschriften is bepaald dat grond welke tenminste in aanmerking is of moest worden genomen bij het verlenen van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van een andere bouwaanvrage buiten beschouwing blijft.
Vast staat dat bij de percelen die eiseres heeft aangekocht drie bedrijfswoningen behoorden die niet als zodanig worden gebruikt. De dienstwoningen zijn niet in eigendom van eiseres. Op grond van artikel 33, tweede lid van de planvoorschriften blijven deze woningen meetellen als agrarische bedrijfswoningen, omdat op een deel van de aangekochte percelen in het verleden een bouwvergunning verleend is voor het oprichten van een dienstwoning. Daarbij is niet van belang dat die woningen met de daarbij behorende gronden, anders dan de rest van het perceel, niet in eigendom van eiseres zijn. Evenmin is van belang dat de betreffende woningen feitelijk niet meer gebruikt worden als dienstwoningen. De stelling van eiseres dat sprake zou zijn van een eerste dienstwoning als bedoeld in artikel 24, eerste lid aanhef en onder c, is, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van de rechtbank daarom niet juist.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het door eiseres ingediende bouwplan in strijd is met de bovenvermelde planvoorschriften.
Verweerder was daarom verplicht de gevraagde bouwvergunning op grond van artikel 44, eerste lid, onder c, van de Wow te weigeren.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Wow wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Vast staat dat op grond van de planvoorschriften van het bestemmingsplan een binnenplanse vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO voor de omstreden dienstwoning niet mogelijk is. Ook is geen sprake van een bouwplan waarvoor vrijstelling kan worden verleend krachtens artikel 17 of 19, derde lid, van de WRO.
Op grond van artikel 19, eerste en tweede lid, van de WRO heeft verweerder de bevoegdheid (wat betreft het eerste lid eerst na delegatie door de gemeenteraad) om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. Een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO zou in het onderhavige geval, nu het bestemmingsplan al tien jaar oud is, alleen mogelijk zijn als er een voorbereidingsbesluit voor het onderhavige gebied gold. Een verzoek tot het nemen van een voorbereidingsbesluit is door eiseres niet ingediend bij de gemeenteraad. Ook is van Gedeputeerde staten geen toestemming verkregen zoals bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de WRO.
Verweerder is echter niet bereid om van zijn vrijstellingsbevoegdheid gebruik te maken Volgens verweerder is er bestemmingsplanmatig geen ruimte meer voor het realiseren van nog een vierde dienstwoning. Verweerder heeft daarbij belang gehecht aan zijn beleid inzake duurzame glastuinbouwgebieden dat gericht is op het faciliteren van de sector. Daarbij wordt gedacht aan onder andere de infrastructuur, maar ook aan het beperken en/of voorkomen van functies die vreemd zijn aan de glastuinbouw. Volgens verweerder leiden woningen tot een beperking van de mogelijkheden om de omliggende gronden te gebruiken voor glastuinbouw in verband met de afstanden die vanuit milieuregelgeving moeten worden aangehouden. Het verlenen van medewerking aan de gevraagde vergunning zou volgens verweerder ook leiden tot ongewenste precedentwerking in alle duurzame glastuinbouwgebieden die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd. Bovendien is het bouwplan ook in strijd met het provinciale beleid.
De rechtbank heeft, gezien de door verweerder gebezigde argumenten, geen grond gezien voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen de verzochte vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
Voor wat betreft de stelling van eiseres dat zij er op mocht vertrouwen dat de verzochte vrijstelling aan haar verleend zou worden, nu aan haar rechtsvoorganger [B.] een vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor het bouwen van een dienstwoning op een ander deel van het perceel van eiseres, overweegt de rechtbank dat er ten aanzien van [B.] sprake was van een andere situatie, die niet vergelijkbaar is met de situatie van eiseres. Bovendien kan een vrijstelling en bouwvergunning die verleend is voor een bepaald deel van het perceel niet zondermeer voor een ander deel van het perceel gelden.
Binnen het toetsingskader van artikel 44 van de Wow is, gelet op het limitatief-imperatieve karakter van dit artikel, vervolgens geen ruimte voor het maken van een belangenafweging.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de aangevraagde bouwvergunning terecht wegens strijd met artikel 44, eerste lid, onder c, van de Wow geweigerd.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.P. Jadoenathmisier.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.