ECLI:NL:RBSGR:2007:BD0692

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P 07-0912154
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige machtiging tot voortduren van verblijf in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 26 november 2007 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging voor het voortduren van het verblijf van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 15 november 2007, waarbij verschillende stukken waren overgelegd, waaronder een verklaring van de geneesheer-directeur en een behandelingsplan. Tijdens de zitting op 23 november 2007 werd de betrokkene gehoord, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De rechtbank overwoog dat de machtiging alleen verleend kan worden als de geestelijke stoornis van de betrokkene gevaar voor zichzelf of anderen veroorzaakt, en dat dit gevaar niet door andere middelen kan worden afgewend.

De rechtbank concludeerde dat uit de overgelegde stukken en verklaringen bleek dat de betrokkene door zijn ziekte een gevaar voor zichzelf vormt en dat dit gevaar niet door tussenkomst van derden kan worden afgewend. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, die de voorwaarden voor een dergelijke machtiging reguleren. De rechtbank oordeelde dat de betrokkene wisselend wilsbekwaam is en geen familie in Nederland heeft om hem te vertegenwoordigen. Bovendien werd vastgesteld dat de betrokkene regelmatig gesepareerd moet worden vanwege het gevaar dat hij voor zichzelf vormt.

De rechtbank wees op de noodzaak van Electro Convulsie Therapie (ECT) als mogelijke behandeling, maar benadrukte dat de betrokkene door zijn wisselende wilsbekwaamheid niet in staat is om een weloverwogen beslissing te nemen over deze behandeling. De rechtbank concludeerde dat een vrijwillig verblijf in het ziekenhuis onvoldoende waarborgen biedt om het gevaar af te wenden, en dat een restrictieve uitleg van het begrip 'nodige bereidheid' in het belang van de betrokkene moet worden geacht. Daarom verleende de rechtbank de voorlopige machtiging tot het voortduren van het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis
kenmerk :P 07-0912154
De rechtbank ’s-Gravenhage,
gezien het op 15 november 2007 ingekomen verzoek van de officier van justitie in het arrondissement ’s Gravenhage d.d. 15 november 2007, tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, van:
[A.],
geboren op [geboortedatum] 1975,
wonende te [adres], doch verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis [psychiatrisch ziekenhuis];
gezien de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder de op 14 november 2007 ondertekende en met redenen omklede verklaring van R.J. van Dijk als de geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis, alsmede een afschrift van het behandelingsplan en een schriftelijke toelichting omtrent het ziekteverloop bij betrokkene;
gehoord op 23 november 2007 de betrokkene, bijgestaan door mr. M.S.C. Leistra, zulks in plaats van de advocaat van betrokkene, mr. T.G. Brown-Knip, de tolk in de Somalische taal M.M. Saeed, alsmede de behandelend arts A.H.M. Metzemaekers;
overwegende dat de verzochte machtiging slechts mag worden verleend wanneer stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend;
overwegende dat uit de inhoud van overgelegde stukken en verklaringen van de gehoorde personen is gebleken dat het hiervoor bedoelde gevaar zich voordoet;
overwegende dat de betrokkene immers door zijn ziekte een gevaar oplevert voor zichzelf;
overwegende voorts dat onvoldoende is gebleken dat het gevaar door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend;
overwegende ten slotte uit de inhoud van overgelegde stukken en verklaringen van de gehoorde personen is gebleken dat betrokkene wisselend wilsbekwaam is en geen familie in Nederland aanwezig is om hem te vertegenwoordigen of anderszins zijn belangen te behartigen;
dat eveneens is gebleken dat betrokkene regelmatig dient te worden gesepareerd wegens gevaar voor hemzelf binnen de inrichting, waar hij zich weliswaar niet tegen verzet, maar ook geen
– weloverwogen – toestemming voor verleent;
dat voorts uit de overgelegde stukken is gebleken dat het behandelteam betrokkene heeft geadviseerd om Electro Convulsie Therapie (ECT) te ondergaan vanwege de thans nog onbehandelbaar gebleken psychiatrische aandoening, maar dat betrokkene gezien de wisselende wilsbekwaamheid zelf niet in staat is hierover een weloverwogen beslissing te nemen;
dat de bepalingen van hoofdstuk 3 van nagenoemde wet, welke bepalingen immers voor een belangrijk deel de strekking hebben rechtsbescherming te bieden aan patiënten die onvrijwillig zijn opgenomen, bij een vrijwillig verblijf niet van toepassing zijn, zodat moet worden geoordeeld dat een beperkte uitleg van het begrip vrijwillig verblijf, dan wel nodige bereidheid in de zin van artikel 2 van nagenoemde Wet, in het belang moet worden geacht van de betrokkene;
dat voorts de overeenkomst inzake de geneeskundige behandeling zoals opgenomen in het Burgerlijk Wetboek 7, titel 7, afdeling 5 onvoldoende mogelijkheden biedt ter afwending van de noodsituaties waarin betrokkene zich regelmatig bevindt en ook geen mogelijkheden biedt een ingrijpende behandeling zoals ECT zonder uitdrukkelijke toestemming van betrokkene of diens wettelijke vertegenwoordiger mogelijk te maken, welke behandeling in het licht van de thans onbehandelbaar gebleken psychiatrische aandoening waardoor betrokkene in een situatie verkeert waarin hij steeds verder psychiatrische achteruitgaat, in de nabije toekomst mogelijk als laatste redmiddel wordt gezien;
dat een en ander er toe leidt dat naar het oordeel van de rechtbank een vrijwillig verblijf van de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis onvoldoende waarborg biedt ter afwending van het gevaar;
gelet op de artikelen 2, 3, 5, 6, 8 en 9 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;
VERLEENT voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, van:
[A.],
geboren op [geboortedatum] 1975.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, in het bijzijn van mr. W. van den Aardweg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2007.