ECLI:NL:RBSGR:2007:BD1046

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/9313 WAO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op WAO-uitkering door Belastingdienst en de rol van de civiele rechter

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die als verweerder optreedt. Eiser is in beroep gegaan tegen het beslag dat door de Belastingdienst op zijn WAO-uitkering is gelegd. De rechtbank overweegt dat de bezwaren van eiser tegen het beslag voorgelegd dienen te worden aan de civiele rechter, zoals bepaald in artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank benadrukt dat als derde-beslagene, verweerder verplicht is het beslag uit te voeren zonder de geldigheid en de omvang ervan te mogen beoordelen, wat voorbehouden is aan de civiele rechter.

De rechtbank beperkt haar toetsing tot de vraag of verweerder bij het nemen van het besluit binnen het kader van het beslag is gebleven. De rechtbank concludeert dat dit het geval is. Eiser ontving een WAO-uitkering van € 42,94 bruto per uitkeringsdag, en de Belastingdienst had een bedrag van € 1.345,00 gevorderd ter voldoening van een belastingschuld. Verweerder heeft eiser op de hoogte gesteld van het gelegde beslag en aangegeven dat er rekening gehouden zou worden met een beslagvrije voet van € 566,00 per maand.

De rechtbank stelt vast dat er geen feitelijke grondslag is voor de stelling van eiser dat er twee keer beslag op zijn uitkering is gelegd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak kan binnen zes weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/9313 WAO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van het beslag dat door de Belastingdienst [P.] op de uitkering die eiser ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) ontvangt is gelegd, alsmede van verzoekers verplichting aan dat beslag gevolg te geven.
Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 15 november 2006 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 17 november 2006 beroep ingesteld.
Het beroep is op 21 november 2007 ter zitting behandeld. Daarbij is eiser verschenen en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. F.J. Latenstein.
Motivering
Uit de stukken blijkt dat eiser van verweerder een uitkering ingevolge de WAO ontvangt ter grootte van € 42,94 bruto per uitkeringsdag.
Bij brief van 23 oktober 2006 heeft de Belastingdienst [P.] van verweerder gevorderd maandelijks een bedrag op eisers uitkering in te houden ter voldoening van een belastingschuld (inclusief de kosten) ter grootte van € 1.345,00.
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft verweerder eiser ervan op de hoogte gesteld dat de Belastingdienst [P.] executoriaal derdenbeslag onder verweerder heeft gelegd op eisers WAO-uitkering. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat er met een beslagvrije voet van € 566,00 per maand rekening gehouden zal worden.
Executoriaal derdenbeslag is geregeld in artikel 475 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Ingevolge artikel 476a Rv is de derde-beslagene (verweerder) gehouden verklaring te doen van de vorderingen die door het beslag worden getroffen. In bedoelde verklaring heeft verweerder aangegeven dat het in te houden maandbedrag met ingang van 1 november 2006 € 219,94 bedraagt en blijkens de brief aan de Belastingdienst van 31 oktober 2006 is bij de vaststelling van dat bedrag rekening gehouden met de beslagvrije voet van € 566,00 per maand. Tenslotte is van belang dat de derde-beslagene op grond van artikel 477, eerste lid, Rv verplicht is de volgens voornoemde verklaring verschuldigde geldsommen aan de Belastingdienst te voldoen.
Eiser is in beroep tegen het gelegde beslag opgekomen. De rechtbank overweegt dat eiser zijn bezwaren tegen het gelegde beslag ingevolge artikel 438 Rv dient voor te leggen aan de civiele rechter. Als derde-beslagene was verweerder ingevolge artikel 477, eerste lid, Rv gehouden het beslag uit te voeren zonder de geldigheid en de omvang ervan te mogen beoordelen. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter.
De bestuursrechter komt omtrent het gelegde beslag geen oordeel toe. Bij de beoordeling van het bestreden besluit moet de geldigheid van het gelegde beslag als een gegeven worden beschouwd. De rechtbank beperkt haar toetsing derhalve tot de vraag of verweerder bij het nemen van dat besluit binnen het kader van het beslag is gebleven.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder binnen dat kader is gebleven. Voor zover de rechtbank omtrent eisers stelling dat twee maal op zijn WAO-uitkering beslag is gelegd al een oordeel toekomt, moet worden vastgesteld dat deze stelling feitelijke grondslag mist. Op eisers uitkering was aanvankelijk door [deurwaarderskantoor] beslag gelegd, maar de uitvoering hiervan is tijdelijk - vanwege de hogere preferentie van de vordering van de Belastingdienst - stopgezet. Daarvan heeft verweerder de deurwaarder bij brief van 31 oktober 2006 op de hoogte gesteld. Uit hoofde van dat beslag werd ten tijde van belang op eisers uitkering niets ingehouden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.