ECLI:NL:RBSGR:2007:BD1058

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/9669 WAO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering teveel betaalde WAO-uitkering wegens accuratessefout

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van teveel betaalde WAO-uitkering. Eiseres had zich ziek gemeld en ontving een WAO-uitkering, maar het UWV had vastgesteld dat er een accuratessefout was gemaakt bij de berekening van haar uitkering. Dit leidde tot een terugvordering van € 1.353,17. Eiseres was van mening dat de terugvordering onterecht was, omdat zij in financiële problemen zou komen door deze beslissing.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het UWV gedeeltelijk op een ontoereikende motivering berustte. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, maar het UWV had niet voldoende duidelijkheid gegeven over de bedragen en periodes waarover de terugvordering zich uitstrekte. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het besluit van 19 oktober 2006, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Dit betekende dat de terugvordering van het UWV weliswaar werd erkend, maar dat de rechtbank het UWV verplichtte om de proceskosten van eiseres te vergoeden.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de erkenning van een fout door het UWV. De financiële situatie van eiseres werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd om de terugvordering te blokkeren. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat eiseres geen onderbouwing had gegeven voor de aard en omvang van de schade. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de WAO en de verplichtingen van het UWV bij terugvorderingen van onterecht betaalde uitkeringen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/9669 WAO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 31 augustus 2006 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat vanwege de aanpassing van de uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 21 maart 2005, vanaf die datum tot en met 1 maart 2006 te veel uitkering aan haar is uitbetaald. In verband hiermee heeft verweerder besloten de uitkering tot een bedrag van
€ 1.353,17 van eiseres terug te vorderen.
Bij besluit van 19 oktober 2006 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 november 2006, ingekomen bij de rechtbank op 27 november 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 16 november 2007 ter zitting behandeld. Eiseres is met bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
Motivering
Eiseres was voor 30 uur per week bij de supermarkt [A.] (hierna: ex-werkgever) werkzaam. Per 22 september 2003 heeft zij zich ziek gemeld als gevolg waarvan zij per 21 maart 2005 voor een volledige WAO-uitkering in aanmerking is gebracht. Bij besluit van 20 februari 2006 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat uit een steekproefcontrole is gebleken dat het dagloon was vastgesteld op een fulltime loon (40 uur per week) in plaats van een parttime loon (30 uur per week). Bij dit besluit heeft verweerder het toekenningsbesluit van 22 april 2005 ingetrokken en eiseres per 21 maart 2005 een WAO-uitkering toegekend, waarbij het dagloon op € 59,60 is vastgesteld. Tegen het besluit van 20 februari 2006 heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Dit besluit is daarom rechtens onaantastbaar geworden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat in het geval van eiseres duidelijk sprake was van een accuratessefout van de uitkeringsinstantie en dat het eiseres duidelijk had moeten zijn dat haar WAO-uitkering te hoog was vastgesteld. Deze uitkering bedroeg € 1.661,70 per maand en was hoger dan het brutoloon van € 1.303,58 van eiseres, terwijl de WAO-uitkering gebaseerd is op 70 procent van het laatstverdiende brutoloon. Verweerder wijst er op dat het herzieningsbesluit van 20 februari 2006 rechtens onaantastbaar is geworden en dat op grond van artikel 57 van de WAO de te veel betaalde uitkering dient te worden teruggevorderd. Niet is gebleken van een dringende reden om van terugvordering af te zien, aldus verweerder.
In beroep voert eiseres aan dat als gevolg van de door verweerder gemaakte fout de te veel betaalde uitkering in zijn geheel wordt teruggevorderd. Hierdoor komt zij in financiële problemen. In een groot deel van de periode in geding, te weten van 21 maart 2005 tot en met 1 oktober 2005 heeft verweerder de WAO-uitkering aan de ex-werkgever betaald. Eiseres zal zich tot de ex-werkgever moeten wenden voor een nabetaling van het deel dat zij nu te kort komt. Eiseres is van mening dat verweerder nog steeds geen inzage in de berekening van het terugvorderingsbedrag heeft gegeven en welk deel van het bedrag aan de ex-werkgever is gestort.
Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat in het bestreden besluit niet correct is vermeld welke bedragen over welke periode van eiseres worden teruggevorderd, maar dat in het verweerschrift van 9 februari 2007 duidelijk is toegelicht dat de WAO-uitkering, die in de periode 21 maart 2005 tot 1 oktober 2005 aan de ex-werkgever is overgemaakt, reeds is teruggeboekt en dat slechts de WAO-uitkering die in de periode van oktober 2005 tot en met februari 2006 ten bedrage van € 1.353,17 rechtstreeks aan eiseres is betaald, wordt teruggevorderd.
In artikel 57, eerste lid, van de WAO is bepaald dat de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de belanghebbende wordt teruggevorderd. Ingevolge artikel 57, vierde lid, van de WAO kan indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Nu het herzieningsbesluit van 20 februari 2006 rechtens onaantastbaar is geworden, staat vast dat verweerder, behoudens dringende redenen als bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO, verplicht was over te gaan tot terugvordering van de te veel betaalde uitkering.
Van een dringende reden om van terugvordering af te zien, is de rechtbank niet gebleken. De omstandigheid dat verweerder heeft erkend dat hij een fout heeft gemaakt vormt naar het oordeel van de rechtbank geen dringende reden. Immers, de oorzaak van de onverschuldigde betaling is in beginsel geen dringende reden om van terugvordering af te zien. Een dringende reden is evenmin gelegen in de door eiseres gestelde precaire financiële situatie van eiseres, reeds omdat zij daarvoor geen enkele nadere onderbouwing heeft gegeven.
Voorts is niet gebleken dat het terug te vorderen bedrag door verweerder onjuist is vastgesteld. Eiseres kan niet worden gevolgd in haar stelling dat de terugvordering zich ten onrechte mede uitstrekt over de maand februari 2006. Immers, uit de stukken blijkt dat verweerder over die maand nog
€ 271,63 teveel uitkering (derhalve gebaseerd op een te hoog dagloon) heeft betaald.
De rechtbank deelt voorts de stelling van eiseres niet dat verweerder heeft geweigerd inzage te geven in de berekening van het terugvorderingsbedrag. In het bezwaarschrift heeft eiseres hierom niet gevraagd, maar heeft zij om specificaties verzocht van het uitkeringsbedrag gebaseerd op 30 uur per week en het door verweerder betaalde uitkeringsbedrag gebaseerd op 40 uur per week. In verband hiermee heeft verweerder in het bestreden besluit naar de specificaties behorend bij de besluiten van 22 april 2005 en 20 februari 2006 verwezen.
Eerst in het verweerschrift alsook ter zitting heeft verweerder duidelijkheid verschaft over het precieze bedrag en de periode waarover de terugvordering zich uitstrekt. Het bestreden besluit berust daarom op dat onderdeel op een ontoereikende motivering. De rechtbank ziet aanleiding dit motiveringsgebrek voor rekening van verweerder te laten komen, nu eiseres juist tegen dit onderdeel van de terugvordering (de relatie tussen de hoogte en periode van de terugvordering en het feit dat een deel van de uitkering is uitbetaald aan de werkgever) in beroep is gekomen.
De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Nu thans wel duidelijk is geworden over welk bedrag en periode de terugvordering zich uitstrekt, ziet de rechtbank onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb tevens aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand te laten.
Het beroep is gegrond.
Verweerder zal in de door eiseres gemaakte proceskosten worden veroordeeld. De kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 322,-).
De gemachtigde van eiseres heeft voorts verzocht verweerder te veroordelen tot betaling van schadevergoeding. Nu geen enkele onderbouwing van de aard en omvang van de schade is gegeven, wijst de rechtbank dit verzoek af.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 19 oktober 2006;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven;
bepaalt dat het UWV aan eiseres het betaalde griffierecht, te weten
€ 38,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,-, welk bedrag het UWV aan eiseres moet vergoeden;
wijst het verzoek tot toekenning van schadevergoeding af.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Lo-A-Njoe.