RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535098-07
's-Gravenhage, 20 december 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 december 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr M. Krouwel, advocaat te Waddinxveen, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Van der Kallen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 en onder 2 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 2 subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 en onder 2 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de periode van 1 september 2004 tot en met 1 april 2006 zijn kleindochter heeft betast aan het lichaam en aan de vagina.
Anders dan de raadsvrouw oordeelt de rechtbank dat verdachtes handelingen seksueel van aard waren en dat daarbij sprake was van opzet. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte het kind met zijn handen onder haar kleding heeft betast. Van onbewust handelen en een normale liefdevolle bejegening door een opa kan in een dergelijke situatie geen sprake zijn.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 2 subsidiair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn kleindochter die in de betreffende periode 7 tot 9 jaar oud was. Hij heeft het meisje meermalen betast aan haar lichaam en aan haar vagina. Deze gedragingen kunnen ernstige en langdurige psychische schade aanrichten, in het bijzonder nu het slachtoffer verdachte vrijwel dagelijks tegenkwam in en om het huis, op de boerderij waar zij woonde. Verdachte heeft hiermee het vertrouwen dat een kleindochter in haar opa moet kunnen stellen, ernstig verstoord. Bovendien heeft hij het vertrouwen geschonden van zijn zoon en schoondochter, die meenden dat hun kind bij haar opa in vertrouwde, veilige handen was. Voor ouders die waarde hechten aan hun familiebanden veroorzaken dit soort zaken vaak gevoelige loyaliteitskwesties, nog afgezien van de narigheid die zij met hun kind moeten doorstaan door de gepleegde feiten.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het voorlichtingsrapport van [A], reclasseringswerker, opgemaakt op 28 maart 2007, alsmede op de inhoud van het pro justitia rapport van prof.dr. R. Bullens, vast beëdigd psycholoog, opgemaakt op 13 april 2007.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank na te melden werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en onder 2 primair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het
bepaalde bij artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 40 uren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 6 februari 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 9 februari 2007,
welke voorlopige hechtenis werd opgeschort met ingang van: 9 februari 2007;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 34 uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 17 dagen;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van der Burg, voorzitter,
Milders en Pabbruwe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Kistemaker, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2007.
Mr Milders is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.