Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/125 IB/PVV
Uitspraakdatum: 23 januari 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 9 november 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.079 (aanslagnummer [nummer 1]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2007.
Namens eiseres is verschenen [A]. Namens verweerder is verschenen mr. [B], bijgestaan door [C].
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.1. Eiseres heeft in 2002 vier hypothecaire leningen:
1. nr. [nummer 2] ten bedrage van f 374.000, afgesloten vóór 1996;
2. nr. [nummer 3] ten bedrage van f 100.000, afgesloten vóór 1996;
3. nr. [nummer 4] ten bedrage van f 138.000 (ultimo 2002), afgesloten in 1998 en overgesloten in 1999; en
4. nr. [nummer 5], ten bedrage van f 262.000, afgesloten in 2001.
De leningen zijn alle afgesloten bij de Rabobank.
2.2. Het bedrag van de in de aangifte opgenomen en in aftrek gebrachte hypotheekrente bedroeg € 20.544. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de aftrek van de rente van de leningen 3 en 4 van in totaal € 9.788 (rente lening 3: € 3.131; rente lening 4: € 6.657) geweigerd.
2.3. In geschil is welk bedrag aan hypotheekrente en -kosten in aftrek kan worden gebracht ter berekening van het belastbare inkomen uit werk en woning. Voorts is in geschil of de beschikking heffingsrente juist is.
Met betrekking tot de hypotheekrente
2.4. Ingevolge artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 (tekst 2002; hierna: de Wet) zijn aftrekbaar renten van schulden en kosten van geldleningen die zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning. Artikel 3.123 van de Wet bepaalt dat tot de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning worden gerekend schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven. In artikel 3.120, achtste lid, van de Wet is bepaald dat renten van schulden die betrekking hebben op per 31 december 1995 bestaande schulden aftrekbaar blijven, voorzover deze schulden per die datum verzekerd waren door een hypotheek op de huidige eigen woning.
2.5. Eiseres neemt - naar de rechtbank begrijpt - het standpunt in dat zij de hypothecaire leningen alle heeft gesloten in verband met de verwerving, de verbetering of het onderhoud van de eigen woning. Zij heeft gesteld dat de in 1998 gesloten hypothecaire lening diende ter vervanging van leningen die al voor 1995 bestonden, waaronder een zogenoemd persoonlijk krediet. Deze lening is in 1999 overgesloten, omdat daarmee betere leningsvoorwaarden en een lagere rente konden worden bedongen. Het verzoek van verweerder door middel van stukken de besteding van de opgenomen gelden aan te tonen is naar haar mening om diverse redenen onjuist en niet opportuun. Zij neemt - zo begrijpt de rechtbank - het standpunt in dat zij in haar processuele positie is geschaad voor zover zij thans gedwongen wordt ten aanzien van de lening uit 1998 te bewijzen dat het opgenomen geld is besteed aan de eigen woning. Wel heeft zij een overzicht aan verweerder verstrekt, waarin zij berekent dat zij in de jaren 1995 tot en met 2002 in totaal ten minste € 18.278,57 heeft betaald ten behoeve van onderhoud en verbetering van de eigen woning.
2.6. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat aan de beperkingen van de hypotheekrenteaftrek zoals die met ingang van 2001 in de Wet zijn opgenomen geen terugwerkende kracht mag worden toegekend, tenzij dit expliciet in de Wet is geregeld.
Zij stelt dat de wetgever expliciet heeft geregeld dat ter zake van hypotheekrenteaftrek de fiscale regels blijven gelden zoals deze bestonden ten tijde van het passeren van de hypotheekakten. Ook is dit toegezegd tijdens de parlementaire behandeling van de Wet.
2.7. Ter zitting heeft eiseres zich nog op het standpunt gesteld dat verweerder, na daartoe vragen te hebben gesteld, de in de aangifte voor het jaar 1999 in aftrek gebrachte hypotheekrente ter zake van de lening uit 1998 heeft geaccepteerd. Op grond hiervan handelt verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel.
2.8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rente betaald ter zake van de hypothecaire lening van 1998, die in 1999 is overgesloten, en van de hypothecaire lening van 2001 niet aftrekbaar is, omdat het opgenomen geld is gebruikt voor de activiteiten voor Wellness.
Verweerder neemt voorts het standpunt in dat rente en kosten van hypothecaire leningen afgesloten na 1995 en voor 2001 slechts aftrekbaar zijn voor zover de opgenomen gelden zijn aangewend voor de aanschaf en verbetering dan wel het onderhoud van de eigen woning. Het door eiseres geproduceerde overzicht is geen bewijs dat het bedrag van de lening uit 1998 is besteed aan de eigen woning.
2.9. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast ten aanzien van een aftrekpost in beginsel op de belastingplichtige rust. Dit geldt ook voor de aftrek van hypotheekrente.
De rechtbank overweegt dat uit het overzicht niet kan worden afgeleid dat eiseres het geld van de lening uit 1998, dan wel de leningen die met het uit die lening verkregen geld zijn afgelost, heeft gebruikt om de eigen woning te verbeteren of te onderhouden, omdat de in het overzicht vermelde uitgaven in de periode van 1995 tot en met 2002 redelijk gespreid zijn gedaan. Het overzicht geeft ook geen grote uitgaven te zien die kunnen worden gerelateerd aan een moment waarop geld is opgenomen. Voorts overweegt de rechtbank dat bewijsvoering van eiseres van de rente ten aanzien van de hypothecaire lening afgesloten in 2001 ontbreekt. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt, dat zij het geld verkregen met de in 2.1. vermelde hypothecaire geldleningen 3 en 4 heeft aangewend voor de aanschaf, de verbetering of het onderhoud van de eigen woning, laat staan dat zij dat, zoals voor de in 2001 afgesloten lening is vereist, met schriftelijke bewijzen heeft gestaafd.
2.10. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van eiseres dat de hypotheekrente aftrekbaar blijft omdat de wetgever niet expliciet heeft geregeld dat voor de aftrek van rente van de in 2001 afgesloten hypothecaire lening onder de Wet de fiscale regels blijven gelden zoals deze bestonden ten tijde van het passeren van de hypotheekakten geen steun vindt in het recht. Ook van een toezegging van de staatssecretaris over de aftrekbaarheid van hypotheekrente als waarvan hier sprake is - daargelaten de gevolgen die aan een dergelijke uitlating zouden moeten worden toegekend - is niet gebleken.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder met zijn verzoek aan eiseres bewijs te leveren van de in de aangifte in aftrek gebrachte hypotheekrente niet heeft gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.
2.11. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel mist feitelijke grondslag en faalt derhalve. De rechtbank heeft het aanbod van eiseres om ter zitting stukken te overleggen ter ondersteuning van haar stelling afgewezen. Eiseres is immers ruim op tijd gewezen op het bepaalde in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb. Voorts heeft zij ter zitting geen geldige reden gegeven voor het niet in acht nemen van die bepaling.
Met betrekking tot de heffingsrente
2.12. Eiseres neemt het standpunt in dat de heffingsrente, indien een belastingplichtige zijn aangifte tijdig heeft ingediend, slechts over een tijdvak van maximaal een jaar kan worden geheven. De rechtbank oordeelt dat dit standpunt in strijd is met artikel 30f, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De omstandigheid dat, zoals eiseres heeft gesteld, verweerder de aanslag eerder had kunnen opleggen dan hij heeft gedaan geeft - wat er ook zij van deze stelling - geen aanleiding om van de duidelijke tekst van de wet af te wijken.
2.13. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 23 januari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.