vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 262771 / HA ZA 06-1139
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AREVA T&D S.A.,
voorheen genaamd Alstom Transmission & Distribution S.A.,
gevestigd te Tour Areva (Frankrijk),
eiseres,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
de besloten vennootschap
IMTECH INFRA B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna Alstom en Imtech genoemd worden.
1. De procedure
1.1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding d.d. 13 maart 2006, met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek;
- de pleitnota's van mr. J.Ph. de Korte namens Alstom en mr. M.C. van Leyenhorst namens Imtech, die zijn overgelegd ter gelegenheid van de op 10 mei 2007 gehouden pleidooien.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben in januari 2003 een overeenkomst gesloten op grond waarvan Imtech twee installaties ("conversion groups") zou assembleren en installeren bij PNL Vlissingen, zijnde een projectlocatie van Alstom.
2.2. Inzake deze overeenkomst is tussen partijen een geschil ontstaan. Op 2 oktober 2003 heeft Imtech een verzoek tot arbitrage ingediend bij de Stichting Raad van Arbitrage voor Metaalnijverheid en -handel (hierna: de Stichting). Daarin verzoekt Imtech het scheidsgerecht Alstom te veroordelen
"a. to pay an amount of € 765.441,20, the remaining part of the contract price, to be increased with statutory interests as from the date the contractual amounts are due;
b. to pay Imtech all legal costs and costs for other advisers to be established in the proceedings".
2.3. Op 6 januari 2004 heeft Alstom in dit arbitragegeding een conclusie van antwoord genomen, waarbij zij een exceptie van onbevoegdheid van het scheidsgerecht opwerpt.
2.4. Nadat partijen inzake deze onbevoegdheidexceptie stukken hebben gewisseld hebben arbiters (hierna ook: het scheidsgerecht) bij "ARBITRAAL VONNIS IN BEVOEGDHEIDSINCIDENT" van 20 december 2005 zich bevoegd verklaard om kennis te nemen van het geschil, 's-Gravenhage aangewezen als plaats van arbitrage en Alstom veroordeeld tot betaling aan Imtech van de door haar voor juridische bijstand in het bevoegdheidsincident gemaakte kosten ad € 10.000,00 en de door haar betaalde arbitragekosten ad € 16.807,00.
2.5. Vorenbedoeld vonnis is op 28 december 2005 gedeponeerd ter griffie van deze rechtbank.
2.6. De op 2 oktober 2003 gestarte arbitrale bodemprocedure is thans nog gaande. Naar verwachting zal de mondelinge behandeling plaatsvinden in het vierde kwartaal van 2007 (zie onder 8.2 pleitaantekening voor repliek van Alstom).
3. Het geschil
3.1. Alstom vordert - samengevat - vernietiging van het tussen Alstom en Imtech gewezen arbitrale vonnis d.d. 20 december 2005 (hierna: het vonnis), dit voor zover mogelijk bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, en onder veroordeling van Imtech in de kosten van de procedure.
3.2. Daaraan legt Alstom ten grondslag dat dit vonnis dient te worden vernietigd op de gronden, zoals neergelegd in artikel 1065 lid 1, aanhef en onder a. tot en met e. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
3.3. Imtech stelt ter verweer dat het vonnis een arbitraal tussenvonnis betreft, waarvan op grond van artikel 1052 lid 4 Rv slechts hoger beroep open staat gelijk met het eindvonnis. Alstom dient volgens haar niet-ontvankelijk te worden verklaard. Om te voorkomen dat de thans door Alstom ingestelde vernietigingsgronden opnieuw aan de orde komen zodra het scheidsgerecht bij arbitraal eindvonnis haar vordering heeft toegewezen verzoekt Imtech de rechtbank evenwel Alstom toch ontvankelijk te verklaren en vervolgens de vordering tot vernietiging van het vonnis af te wijzen. Indien de rechtbank evenwel de stelling volgt dat Alstom - om genoemde redenen - tegen beter weten in de onderhavige vordering heeft ingesteld en de vordering op die grond afwijst, dan verzoekt Imtech de rechtbank Alstom tot volledige proceskostenvergoeding te veroordelen. Die kosten aan de zijde van Imtech bedragen ten minste € 42.000.00, zo stelt Imtech.
4. De beoordeling
4.1. Krachtens artikel 1064 lid 4 Rv in het algemeen, en waar het een vonnis betreft waarin een scheidsgerecht zich bevoegd verklaart, krachtens artikel 1052 lid 4 Rv in het bijzonder, kan tegen een arbitraal tussenvonnis de vordering tot vernietiging slechts worden ingesteld tezamen met de vordering tot vernietiging van een geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis. Beslissend voor de ontvankelijkheid van Alstom in haar vordering tot vernietiging van het bestreden vonnis is derhalve of in het dictum het gevorderde geheel of gedeeltelijk wordt toe- of afgewezen. Ter adstructie van de stelling dat dit het geval is voert Alstom de argumenten aan die hierna achtereenvolgens aan de orde komen.
i. Het scheidsgerecht is tot het eindoordeel gekomen dat de algemene voorwaarden van Imtech van toepassing zijn.
ii. Het scheidsgerecht heeft in onderdeel III van het vonnis geoordeeld dat Nederlands recht op de overeenkomst tussen partijen van toepassing is.
iii. Het scheidsgerecht heeft beslist dat 's-Gravenhage de plaats van arbitrage is.
Met deze beslissingen heeft het scheidsgerecht ten aanzien van een aantal punten inderdaad een bindende eindbeslissing gegeven, maar niet beslist omtrent enig onderdeel van het materiële geschil, zoals door Imtech aan het scheidsgerecht is voorgelegd. Dat het scheidsgerecht heeft beslist op (zoals Alstom dat in haar pleitnotitie onder 5.3 noemt: materiële geschil)punten, waaromtrent partijen bij de onderbouwing van hun stellingen in de arbitrale hoofdzaak en het bevoegdheidsincident van mening verschillen, maakt dat niet anders.
4.3. Vordering voor recht te verklaren?
iv. Het scheidsgerecht heeft beslist op de vordering van Alstom voor recht te verklaren dat arbiters onbevoegd zijn kennis te nemen van het geschil.
In § 23 van haar Antwoord ("Reply", zie prod. 9 - dgv) op het verzoek tot arbitrage stelt Alstom zich op het standpunt dat het scheidsgerecht niet bevoegd is om kennis te nemen van het tussen partijen gerezen geschil. In vervolg daarop formuleert zij in § 24: "Alstom respectfully requests the arbitral tribunal to declare that it lacks jurisdiction to hear this dispute...". Naar het oordeel van de rechtbank is dit verzoek onderdeel van de door Alstom opgeworpen bevoegdheidskwestie en is dit verzoek niet aan te merken als zelfstandige vordering, waarover het scheidsgerecht heeft beslist in een eindvonnis.
4.4. Kostenveroordeling en tenuitvoerlegging?
v. Het scheidsgerecht heeft in het vonnis een proceskostenveroordeling uitgesproken.
De kostenveroordeling in het vonnis staat naar het oordeel van de rechtbank (slechts) in verband met het oordeel van het scheidsgerecht inzake het opgeworpen bevoegdheidsincident en bevat geen (gedeeltelijk) eindoordeel inzake het door Imtech gevorderde. Dat die kosten (zoals bij pleidooi aangevoerd) zijn gemaakt in het kader van het beslechten van de in het vorenstaande bij i., ii. en iii. genoemde materiële geschilpunten maakt dat niet anders. Ook gaat de rechtbank voorbij aan het bij pleidooi (zie pleitnotitie onder 5.3) gevoerde betoog dat Alstom in het vonnis in het bevoegdheidsincident zou zijn veroordeeld in de proceskosten vanaf het begin van de arbitrage (waaronder het arbitrageverzoek en de conclusie van antwoord). De overwegingen inzake de proceskosten in dit vonnis bieden voor die stelling geen aanwijzing. De enkele kostenveroordeling maakt derhalve niet dat het vonnis is aan te merken als een (gedeeltelijk) eindvonnis. Overigens wordt in de jurisprudentie van de overheidsrechter omtrent kostenveroordelingen in tussenvonnissen (zie o.m. HR 6 februari 2004, NJ 2005, 403) in dezelfde zin beslist en heeft Alstom onvoldoende aangevoerd waarom dit anders zou (moeten) zijn in (dit) geval van arbitrage. Het door haar aangehaalde citaat waarin wordt opgemerkt dat arbiters in een dergelijk geval in de regel de kostenveroordeling aanhouden tot het eindvonnis kan die conclusie niet dragen.
vi. Het vonnis is vatbaar voor tenuitvoerlegging.
Nog daargelaten of het vonnis in het bevoegdheidsincident vatbaar is voor tenuitvoerlegging (zie T&C Rv Kluwer bij artikel 1052, aantekening 5. onder b), geldt ook hier dat het vonnis geen oordeel bevat omtrent enig onderdeel van het geschil, dat door Imtech aan het scheidsgerecht is voorgelegd.
vii. Het vonnis is gedeponeerd.
Krachtens artikel 1058 lid 1 sub b Rv dient een geheel of gedeeltelijk eindvonnis te worden gedeponeerd bij de rechtbank van het arrondissement waarin de plaats van arbitrage is gelegen. Uit het feit dat deze bepaling deponering niet ook verplicht stelt voor tussenvonnissen, volgt echter niet dat deponering van een tussenvonnis niet mogelijk is en dat het "ARBITRAAL VONNIS IN BEVOEGDHEIDSINCIDENT" d.d. 20 december 2005 uitsluitend vanwege het depot als vanzelf als eindvonnis kan worden aangemerkt.
4.6. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot conclusie dat het vonnis d.d. 20 december 2005 een tussenvonnis is (daarom hierna: het tussenvonnis). Alstom is derhalve in beginsel niet-ontvankelijk in haar vordering.
4.7. Doorbreking wettelijke bepalingen rechtsgang?
Voor het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat het bestreden vonnis een tussenvonnis betreft, stelt Alstom zich (in repliek onder 115 e.v.) op het standpunt dat in de onderhavige zaak gronden aanwezig zijn voor doorbreking van het uit artikel 1064 lid 4 en artikel 1052 lid 4 Rv voortvloeiende appèlverbod. Alstom verwijst naar het vonnis d.d. 27 februari 2001 van de rechtbank te Breda (NJ 2002, 135) en stelt dat ook in de onderhavige zaak evident is dat het arbitraal eindvonnis zal worden vernietigd. Het tussenvonnis waarmee het scheidsgerecht zich bevoegd heeft verklaard - en daarmee een eventueel eindvonnis - lijdt naar het oordeel van Alstom aan dusdanig veel en ernstige gebreken dat vernietiging onontkoombaar is. Imtech bestrijdt deze stelling van Alstom.
4.8. Naar het oordeel van de rechtbank is in gevallen van artt. 1064 en 1052 Rv geen plaats voor doorbreking van het appelverbod, omdat het appelverbod van genoemde artikelen tijdelijk is. Zodra arbiters een (gedeeltelijk) eindvonnis hebben gewezen, bestaat voor partijen de mogelijkheid ook van het tussenvonnis in appel te gaan. De rechtspraak van de Hoge Raad over doorbreking van appel- en cassatieverboden betreft uitsluitend definitieve verboden. Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende.
4.9. Anders dan in de zaak die diende voor de rechtbank te Breda, is in deze zaak geen sprake van zo ernstige schending van fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging dat geen sprake is van een eerlijke en onpartijdige behandeling en het appelverbod moet worden doorbroken. In de procedure te Breda was een wrakingsverzoek tegen een van de arbiters gegrond verklaard vanwege gerechtvaardigde twijfel aan zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid en was de schending van artikel 6 EVRM derhalve evident. Onder die omstandigheden kon van de partij die de arbiter had gewraakt niet worden gevergd dat die eerst de procedure met die arbiter voortzet tot een eindvonnis om eerst dan vernietiging te vorderen, aldus de rechtbank te Breda. In de onderhavige zaak spelen andere, minder evidente en door Imtech betwiste, verwijten van Alstom aan arbiters.
4.9.1. In de eerste plaats is volgens Alstom sprake van ongelijke behandeling van partijen, omdat Imtech pas twee maanden na indiening van het arbitrageverzoek daarvan een afschrift kreeg. Van ongelijke behandeling is volgens Alstom ook sprake omdat de Stichting eenzijdig contact had met Imtech en de Stichting onjuiste informatie aan Alstom heeft verstrekt.
Alstom heeft gelijk waar zij stelt dat de Stichting aanvankelijk slechts met Imtech een briefwisseling voerde, althans tot 3 augustus 2004, maar dit levert geen schending van hoor en wederhoor op. Alstom heeft immers de beschikking gekregen over het arbitrageverzoek en de correspondentie en heeft daarop desgewenst kunnen reageren.
Voorts is er volgens Alstom sprake van ongelijke behandeling omdat de Stichting pas na de repliek door Alstom en voor de dupliek van Imtech de namen van de arbiters bekend maakte. Ook dit leidt niet tot het oordeel dat er sprake is van schending van hoor en wederhoor. Alstom heeft immers na de dupliek een aanvullende conclusie genomen, waarin zij desgewenst opmerkingen had kunnen maken over de (namen van de) arbiters. Zij heeft dit echter niet gedaan en kan daarover dan niet voor het eerst in een vernietigingsprocedure klagen. Alstom heeft overigens wel voor de bekendmaking van de namen van de arbiters aan de Stichting laten weten dat zij de voorkeur gaf aan drie arbiters die zowel de Nederlandse als de Engelse taal goed beheersen en die uit eigen ervaring bekend zijn met de toepasselijke handelsgebruiken (brief van 13 februari 2004).
4.9.2. In de tweede plaats stelt Alstom dat arbiters een stelling uit de additional statement van Imtech als vaststaand hebben aangenomen, hoewel Alstom niet in de gelegenheid is geweest om op die stelling te reageren. Volgens Alstom hebben arbiters een verrassingsbeslissing gegeven.
Hetgeen Alstom stelt, gaat niet op. Het is immers Alstom zelf geweest die eerst in haar additional submission on jurisdiction een beroep heeft gedaan op de New York Conventie; zij heeft gesteld dat er geen sprake is van een arbitrageovereenkomst tussen partijen die voldoet aan de Conventie, zodat de uitspraak van de arbiters onder de Conventie niet ten uitvoer zou kunnen worden gelegd (nr 3.22). Imtech heeft vervolgens betwist dat er sprake was van tenuitvoerlegging in het buitenland. Onder die omstandigheden mochten arbiters uitgaan van de stelling van Imtech.
4.10. Gelet op het voorgaande is Alstom niet-ontvankelijk in haar vordering.
4.11. De rechtbank zal Alstom als de in het ongelijk gestelde partij verwijzen in de kosten. De rechtbank zal die kosten berekenen volgens het liquidatietarief, omdat Alstom weliswaar vernietiging van een tussenvonnis vordert, maar voorts aanvoert dat het appelverbod dient te worden doorbroken.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart Alstom niet-ontvankelijk in haar vordering;
5.2. veroordeelt Alstom in de proceskosten, aan de zijde van Imtech tot op heden begroot op € 248,00 aan vastrecht en € 1.808,00 aan salaris procureur;
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.F. Dam en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2007.