Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
[deurwaarder]te Den Haag zich bij proces-verbaal van 31 oktober 2007 tot de voorzieningenrechter heeft gewend op grond van artikel 438 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Rechtbank 's-Gravenhage
In deze zaak, die op 21 februari 2008 door de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiser] tegen de Staat der Nederlanden en de deurwaarder. De zaak betreft de vraag of een notariële akte, waarin [eiser] een schuld van de Staat van € 20.040.000,-- verklaart, kan worden geëxecuteerd. De deurwaarder heeft zich tot de voorzieningenrechter gewend omdat er bezwaren zijn gerezen tegen de executie van de notariële akte. De deurwaarder stelt dat de akte weliswaar de kenmerken van een voor executie vatbare titel heeft, maar dat de inhoud onsamenhangend is en dat de akte buiten medeweten van de Staat tot stand is gekomen.
De voorzieningenrechter heeft de bezwaren van de deurwaarder gegrond verklaard. Hij oordeelt dat het enkele feit dat de eenzijdige verklaring van [eiser] is vastgelegd in een notariële akte, nog niet betekent dat er sprake is van een schuld van de Staat aan [eiser]. De notariële akte levert slechts dwingend bewijs op van het feit dat [eiser] de verklaring heeft afgelegd, maar niet van de inhoudelijke schuld van de Staat. De voorzieningenrechter wijst erop dat de Staat niet voorafgaand aan de akte is geïnformeerd, wat de geldigheid van de akte in twijfel trekt.
De conclusie van de voorzieningenrechter is dat de notariële akte niet voor executie jegens de Staat vatbaar is. De deurwaarder wordt verboden om de akte ten uitvoer te leggen. Daarnaast wordt [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die zijn begroot op € 254,-- aan griffierecht. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting in aanwezigheid van de griffier.