ECLI:NL:RBSGR:2008:BC2606

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
719840/07-29136
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.A. Westermann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van huurovereenkomsten en voorlopige voorziening

In deze zaak vorderen eisers, die zonder woonruimte dreigen te geraken, bij wijze van voorlopige voorziening de veroordeling van gedaagden tot nakoming van huurovereenkomsten door hen twee woonruimten ter beschikking te stellen. De kernvraag is of er in het najaar van 2007 duidelijke en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan door gedaagden aan eisers, waardoor eisers er in redelijkheid op mochten vertrouwen dat zij per december huurders van de woonruimten zouden zijn. De rechtbank overweegt dat de getuigenverklaringen van eisers niet overtuigend zijn, aangezien er twijfels zijn over de authenticiteit en de inhoud ervan. Gedaagden hebben de vordering gemotiveerd bestreden en vorderen in reconventie de opheffing van het conservatoir beslag dat door eisers op de woonruimten is gelegd, omdat zij de woningen willen verkopen na groot onderhoud.

De rechtbank concludeert dat er te veel twijfel bestaat over de gang van zaken en dat het gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af en compenseert de proceskosten. De beslissing is genomen door de kantonrechter en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 18 januari 2008. De rechtbank benadrukt dat de procedure niet bedoeld is voor een verklaring voor recht, wat de situatie verder complicaties met zich meebrengt. De mogelijkheid dat in een eventuele bodemprocedure anders wordt geoordeeld, wordt niet uitgesloten, maar voor nu is er onvoldoende basis om de vorderingen toe te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
IM
Rolnummer: 719840/07-29136
Datum vonnis: 18 januari 2008
Vonnis ex artikel 254 Rv. in de zaak van:
[eiseres] en [eiser],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers volgens dagvaarding d.d. 21 december 2007,
gemachtigde: mr. H.P. Schouten;
tegen:
[gedaagde 1] en [gedaagde 2],
echtelieden,
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
gemachtigde: mr. B.D.W. Martens.
I Procesverloop
Op de daartoe bepaalde dag verschenen o.a. partijen met hun gemachtigden. Mondeling is verweer gevoerd aan de hand van een pleitnota tevens bevattende eis in reconventie. Ook namens eisers is een pleitnota gepresenteerd. Van het besprokene is kort aantekening gemaakt. Een groot aantal producties maakt deel uit van het dossier.
II Rechtsoverwegingen
1. Eisers vorderen bij wijze van voorlopige voorziening veroordeling van gedaagden tot nakoming van tussen partijen gesloten huurovereenkomsten door het aan eisers ter beschikking stellen van twee woonruimten aan de [adres] alhier, op straffe van dwangsom alsmede tot betaling van schadevergoeding, zoals ter zitting verminderd in verband met toerekenbare tekortkoming van gedaagden. Zij stellen daartoe hun spoedeisend belang liggende daarin dat eisers zonder woonruimte dreigen te geraken.
2. Gedaagden hebben zowel dit laatste als de grondslag van de vordering gemotiveerd bestreden en vorderen in reconventie opheffing van het in december door eisers op de woonruimten gelegd conservatoir beslag. Gedaagden willen de bedoelde woonruimten immers verkopen, zij het na groot onderhoud/herstel ervan.
Overwogen wordt als volgt.
3. Het spoedeisend belang is in zoverre twijfelachtig dat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling niet kon worden vastgesteld dat eisers daadwerkelijk het risico lopen binnenkort hun huidige woning te moeten verlaten. Niettemin zal eisers in dit opzicht het voordeel van de twijfel worden gegund.
4. De kernvraag in onderhavig geschil is of in het najaar van 2007 door gedaagden of een hunner duidelijke d.w.z. ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan aan eisers en op zodanige wijze dat eisers er in redelijkheid op mochten en konden vertrouwen per december jl. huurders van de bedoelde woonruimten te zijn. Eisers beroepen zich hiertoe op diverse getuigenverklaringen, zoals geproduceerd. Gedaagden betwisten de inhoud daarvan en hebben hunnerzijds eveneens verklaringen geproduceerd, welke laatste melding maken van door gedaagden voorgenomen verkoop in plaats van verhuur.
Voor wat betreft de door eisers geproduceerde getuigenverklaringen: opvalt dat de verklaringen van [A], [B] respectievelijk [eiseres] (eiseres) afkomstig lijken te zijn van eenzelfde tekstverwerker respectievelijk getypt door een persoon, die daarmee geen hoofdletters kan produceren. De handgeschreven verklaringen van de heer [C], mevrouw [D] respectievelijk mevrouw [E] en die van mevrouw [F] vertonen een in het oog springende gelijkenis in handschrift. Het horen van de bedoelde getuigen onder ede komt dan ook onvermijdelijk voor en voor dergelijke bewijslevering is onderhavige procedure, mede gelet op het aantal getuigen, minder geschikt. Daarbij komt dat ingrijpen langs onderhavige weg en in de door eisers verlangde zin een verklaring voor recht zou impliceren, waarvoor onderhavige procedure niet is bedoeld. Sprake moge zijn van een wellicht verwarrende situatie, misschien mede in het leven geroepen door het optreden van gedaagden, maar met betrekking tot de gang van zaken rijst vooralsnog teveel twijfel om vooruit te lopen op de uitkomst van een eventuele bodemprocedure. Daarop stuit het gevorderde af.
5. Anderzijds is vooralsnog evenmin ondenkbaar dat in een eventuele bodemprocedure of in tweede instantie van de onderhavige anders wordt geoordeeld. Nu bovendien volgens gedaagden de bedoelde woningen voorlopig amper of niet verkoopbaar zijn, komt in het licht van bovenstaande evenmin geraden voor bij wijze van voorlopige voorziening in reconventie het gelegd beslag op te heffen of eisers te verplichten tot het stellen van zekerheid.
De slotsom is dat niets van het gevorderde voor toewijzing in aanmerking komt en dat de proceskosten worden gelaten voor rekening van de partij die ze maakte. Het verder nog aangevoerde is niet van invloed op de beslissing en blijft derhalve buiten bespreking.
III Beslissing op de voet van artikel 254 Rv.
De kantonrechter:
1. wijst de vorderingen af;
2. compenseert de proceskosten geheel.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Westermann en in het openbaar uitgesproken op
18 januari 2008 in bijzijn van de griffier.