RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/855 VRONTN
uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 30 januari 2008
[Eiser], geboren op [geboortedatum] 1978, van Surinaamse nationaliteit, alias [alias 1], geboren op [geboortedatum] 1984, van Surinaamse nationaliteit, alias [alias 2], geboren op [geboortedatum] 1984 van Surinaamse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. R. Jonkman, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1.1 Verweerder heeft op 9 november 2007 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
1.2 Eiser heeft op 7 januari 2008 tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Eiser heeft daarbij verzocht om een schadevergoeding.
1.3 Verweerder heeft een kopie van de voortgangsrapportage van 8 januari 2008 met betrekking tot de uitzetting van eiser overgelegd.
1.4 De rechtbank heeft eiser gelegenheid geboden om binnen twee werkdagen nadat verweerder de voortgangsgegevens heeft verzonden te reageren op de door verweerder verstrekte voortgangsgegevens en daarbij gemotiveerd aan te geven, waarom de behandeling van het vervolgberoep ter zitting niet achterwege mag blijven, alsmede of de vreemdeling in persoon door de rechtbank gehoord wil worden.
1.5 Eiser heeft hierop gereageerd en daarbij aangegeven dat behandeling van onderhavige zaak ter zitting niet achterwege mag blijven.
1.6 De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten en daarbij op grond van artikel 96, eerste lid, Vw bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege blijft.
1.7 Bij faxbrief van 21 januari 2008 heeft verweerder nadere stukken in het geding gebracht. Hieruit is gebleken dat eisers bewaring op 17 januari 2008 is opgeheven.
1.8 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van deze rechtbank van 22 januari 2007. Eiser is aldaar niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.9 De rechtbank heeft met gebruikmaking van artikel 8:64, eerste lid, Awb, het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere gegevens omtrent de strafrechtelijke inbewaringstelling van eiser te verstrekken.
1.10 Bij faxbrief van 23 januari 2008 heeft verweerder de door de rechtbank gevraagde gegevens verstrekt. Tevens heeft verweerder in die brief medegedeeld geen noodzaak te zien tot verdere hervatting van het onderzoek ter zitting ex artikel 8:64, vierde lid, Awb.
1.11 Bij faxbrief van 23 januari 2008 heeft eisers gemachtigde gereageerd op de door verweerder verstrekte informatie. Hierbij is tevens toestemming gegeven tot afdoening buiten zitting.
1.12 Vervolgens heeft de rechtbank heden op grond van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, heeft zij het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op heden.
2.1 Ingevolge artikel 96, derde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft in zijn reactie op de voortgangsgegevens aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt. Eisers gemachtigde stelt zich ter zitting op het standpunt dat vanaf 20 december 2007 de maatregel van bewaring is komen te vervallen door de strafrechtelijke titel waarop eiser die dag werd vastgehouden. Nu vervolgens op 21 december 2007 de strafrechtelijke titel is komen te vervallen had eiser opnieuw in bewaring dienen te worden gesteld met alle waarborgen die een dergelijke inbewaringstelling vereisen. Bovendien verdragen twee titels voor vrijheidsontneming zich niet met artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen de fundamentele vrijheden (EVRM). Gezien de geschonden belangen past het niet de schadevergoeding te matigen tot nihil zoals verweerder verzoekt.
2.3 Verweerder heeft meegedeeld dat op 17 december 2007 brand is uitgebroken op de detentieboot te Dordrecht waar eiser op dat moment verbleef. Op 20 december 2007 is eiser aangehouden als verdacht van brandstichting. Diezelfde dag is hij in verzekering gesteld. Op 21 december 2007 is hij voorgeleid aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de vordering tot inbewaringstelling afgewezen. Op 16 januari 2008 heeft de rechtbank Dordrecht de beslissing van de rechter-commissaris vernietigd en de inbewaringstelling van eiser bevolen. Op 17 januari 2008 is de maatregel artikel 59 Vw. opgeheven. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar artikel 5.3 van het voorschrift vreemdelingen 2000, op het standpunt dat de maatregel van bewaring wordt opgelegd en opgeheven door de hulpofficier van justitie. De wet kent geen andere wijze van beëindigen van de maatregel. Dat eiser tijdens het voortduren van de vreemdelingrechtelijke maatregel strafrechtelijk is aangehouden maakt dit niet anders. Weliswaar schrijft de vreemdelingencirculaire in A6 5.3.8 voor dat de maatregel moet worden opgeheven indien tot executie van een strafrechtelijk vonnis wordt overgegaan, maar hieruit volgt niet dat de maatregel van rechtswege eindigt met het opleggen van strafvorderlijke maatregelen. De maatregel heeft derhalve voortgeduurd tot het moment van de opheffing door de hulpofficier van justitie op 17 januari 2008. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de situatie dat titels naast elkaar bestaan onwenselijk is omdat het voor de vreemdeling onduidelijk kan worden wat de reden van zijn vrijheidsbeneming is, hetgeen op gespannen voet kan komen te staan met artikel 5, tweede lid EVRM. Volgens verweerder bestaat echter aanleiding om de schadevergoeding te matigen tot nihil. Hiertoe heeft verweerder aangevoerd dat die onduidelijkheid niet zodanig was dat reeds om die reden de maatregel onrechtmatig moet worden geacht. Verweerder is van mening dat voldoende gronden aanwezig zijn om de maatregel te laten voortduren en voert hiertoe aan dat eiser verdachte was van het plegen van een misdrijf, niet beschikt over een document als bedoeld in artikel 4.21 Vb, geen vaste woon- en verblijfplaats heeft, zich niet gemeld heeft bij de korpschef en verweerder in afwachting was van een presentatie bij de Surinaamse autoriteiten ter fine van het verkrijgen van een reisdocument.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat bij uitspraak van 3 december 2007 is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan deze uitspraak ten grondslag ligt, te weten 26 november 2007 rechtmatig waren. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of sedert het moment van het sluiten van genoemd onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
2.5 Het ingestelde beroep tegen de voortduring van de bewaring is, nadat verweerder de bewaring op 17 januari 2008 wegens strafrechtelijke detentie had opgeheven, niet ingetrokken. Gegeven laatstvermelde omstandigheid bestaat geen belang meer bij de beantwoording van de vraag of de maatregel moet worden opgeheven.
2.6 Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.7 Daarvoor dient de vraag te worden beantwoord of de oplegging of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
Ten aanzien van de periode 3 december 2007 tot en met 20 december 2007:
2.8 Gesteld noch gebleken is dat geen zicht op uitzetting bestond. Verweerder heeft voorts voldoende voortvarendheid betracht bij de voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling. De laissez-passer-aanvraag was in onderzoek genomen bij de Surinaamse autoriteiten. Op 28 november 2007 is er een vervoersopdracht gemaakt teneinde eiser op 18 juni 2007, de rechtbank begrijpt dat bedoeld wordt 18 juni 2008, te presenteren bij de Surinaamse autoriteiten. Het voorgenomen vertrekgesprek op 18 december 2007 heeft door, niet aan verweerder toe te rekenen, omstandigheden geen doorgang kunnen vinden. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in de periode van 3 december 2007 tot en met 20 december 2007 (te weten de datum waarop eiser strafrechtelijk in verzekering is gesteld) niet langer rechtmatig kan worden geacht.
Ten aanzien van de periode 21 december 2007 tot 17 januari 2008:
2.9 Eiser is strafrechtelijk gedetineerd is geweest vanaf 20 december 2007. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat, nu eiser feitelijk niet langer in de macht van verweerder was, de maatregel op laatstvermelde datum vanaf het tijdstip van zijn strafrechtelijke detentie van rechtswege is geëindigd. Dat kennelijk geen formulier M 113 is opgemaakt doet naar het oordeel van de rechtbank aan het vorenstaande niet af. Na ommekomst van het strafrechtelijke traject is eiser vervolgens per 21 december 2007 wederom in de macht van verweerder geraakt en is ten aanzien van hem feitelijk, opnieuw de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59, eerste lid, Vw toegepast.
2.10 De rechtbank overweegt vervolgens dat op deze hernieuwde inbewaringstelling de procedure als bedoeld in artikel 94 Vw met betrekking tot een eerste bewaringsberoep van toepassing is. Daarbij wordt nog opgemerkt dat het onderhavige beroep is ingediend na 21 december 2007 en mede betrekking heeft op de bewaring vanaf laatstvermelde datum.
2.11 De rechtbank constateert vervolgens dat aan de opnieuw opgelegde maatregel per 21 december 2007 geen besluit als bedoeld in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 ten grondslag ligt. Het aan deze omissie te verbinden gevolg moet naar het oordeel van de rechtbank worden bezien in het licht van de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift strekt. Mede in het licht van artikel 5 EVRM acht de rechtbank het van wezenlijk belang dat een betrokkene zo spoedig mogelijk op de hoogte wordt gebracht van het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel en de redenen die daaraan ten grondslag lagen. Nu eiser noch op de voorgeschreven wijze noch anderszins van de hernieuwde bewaring op juiste wijze op de hoogte is gesteld acht de rechtbank in de onderhavige situatie het belang van eiser groter dan de zijdens verweerder ter zitting gestelde belangen ten aanzien van het voortduren van de bewaring. De bewaring moet derhalve naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig worden geacht vanaf 21 december 2007.
2.12 De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 27 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 27 x € 70 = € 1.890,--.
De rechtbank acht in hetgeen zijdens verweerder is aangevoerd geen termen aanwezig voor matiging van de schadevergoeding.
2.13 De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322 en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
verklaart het beroep gegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe ten bedrage van € 1890,-,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Aldus vastgesteld door mr. F.M.D. Aardema en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2008.
De griffier:
E.J.H.M. van Rooijen
De rechter:
mr. F.M.D. Aardema
Voornoemd lid beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.890,- (zegge: éénduizend en achthonderd en negentig euro).
Aldus vastgesteld op 30 januari 2008 door mr. F.M.D. Aardema.
De rechter:
mr. F.M.D. Aardema
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 van de Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.
Tegen deze uitspraak staat, voorzover die betreft de periode van 3 december 2007 tot en met 20 december 2007 geen hoger beroep open.
Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.