RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535651-07
's-Gravenhage, 8 februari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 januari 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J. Gijsbertsen, advocaat te Gouda, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. W. Bos heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 1, feit 2, eerste en tweede cumulatief, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 telastgelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen aan hem te geven door de Stichting Reclassering Nederland.
Tevens heeft de officier van justitie verzocht het opgeschorte bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder feit 2 tweede cumulatief/alternatief is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder feit 1, feit 2, eerste alternatief, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een korte periode, telkens onder invloed van alcoholische dranken, schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [A], bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [B], mishandeling van [B], beschadiging van een plantenbak, toebehorende aan [bedrijf], beschadiging van een ruit, toebehorende aan [C] en beschadiging van een ruit, toebehorende aan Wonen Centraal.
Bij zowel de bedreigingen van [A] als die van [B] heeft verdachte gebruik gemaakt van een mes, waarbij hij dreigende woorden in de richting van de slachtoffers heeft geuit. Voor de slachtoffers is dit een zeer angstaanjagende ervaring geweest.
Tevens heeft verdachte [B] mishandeld door deze bij de keel vast te pakken waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Voor wat betreft de beschadigingen van goederen overweegt de rechtbank dat dit zeer ergerlijke feiten zijn waardoor de slachtoffers het nodige moeten doen om de schade te herstellen, hetgeen tijd en geld kost.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 17 december 2007, alsmede op het voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nerderland, van 24 januari 2008 van [D] en [E].
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zijn leven inmiddels weer op het juiste pad aan het brengen is. Verdachte heeft aangegeven dat hij onder invloed van alcohol tot de gepleegde strafbare feiten is gekomen maar dat het inmiddels een stuk beter met hem gaat. Hij volgt de Equiptraining in [plaats] en wil aan het werk als chauffeur waarvoor hij thans een sollicitatieprocedure doorloopt. Verdachte heeft voorts aangegeven dat hij nu een stuk rustiger is, minder drinkt en weer een betere relatie met zijn ouders heeft.
Gelet op het voormelde acht de rechtbank de navolgende straf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder feit 2, tweede cumulatief/alternatief telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder feit 1, feit 2 eerste alternatief, feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 1 en feit 6: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2, eerste alternatief: Mishandeling;
feit 3, feit 4 en feit 5: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 140 (HONDERDENVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 70 (ZEVENTIG) DAGEN;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (TWEE) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 7 september 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 10 september 2007,
welke voorlopige hechtenis werd opgeschort met ingang van : 10 september 2007,
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, ook indien dit inhoudt dat verdachte agressieregulatietherapie ondergaat, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Van Rossum, voorzitter,
Van de Poll en Jacobs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Rhijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2008.