RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535729-07
's-Gravenhage, 11 februari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1963,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [penitentiare inrichting].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 januari 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr L. Tricoli, advocaat te Alphen aan den Rijn, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich drie benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Joesoef Djamil heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen computers (nummer 3 en 4), zullen worden verbeurdverklaard, en dat de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen DVD met daarop foto's (nummer 1) zal worden teruggegeven aan [slachtoffer 2].
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 7.500,00 en afwijzing van die vordering voor het overige, allen met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de aan het vonnis gehechte fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard daar
- hij de stukken met betrekking tot de onder 4 en 5 telastgelegde feiten niet tijdig, te weten voor het verhoor van verdachte op 19 en 20 december 2007, heeft ontvangen;
-er op verdachte ongeoorloofde druk is uitgeoefend ten tijde van het verhoor op genoemde data, zo werd verdachte het gebruik van medicijnen onthouden en werd hij geconfronteerd met de toen nog niet afgelegde verklaring van [slachtoffer 4] dat ze seks zou hebben gehad met verdachte;
- verdachte door de media reeds als dader is bestempeld, waardoor hij geen eerlijk proces kan krijgen.
De officier van justitie heeft ter zitting erkend dat de raadsman de stukken inderdaad niet voor het genoemde politieverhoor heeft ontvangen. Overigens is het verhoor wel bij de raadsman aangekondigd. De stukken zijn daarna tijdig, te weten binnen tien dagen, aan de raadsman verstrekt.
Met betrekking tot de gestelde druk die op de verdachte zou zijn uitgeoefend, voert de officier van justitie aan dat hiervan geen sprake is geweest, anders dan de 'normale' druk die verdachten ervaren bij een langdurig verhoor op ernstige beschuldigingen. Weliswaar kan geen controle plaatsvinden op hetgeen exact is gezegd omdat per ongeluk de geluidsopname van een deel van het verhoor van 19 en 20 december 2007 is gewist maar er is geen reden aan te nemen dat hetgeen door de verdediging is gesteld over het onthouden van medicijnen en het confronteren van verdachte met gissingen van de zijde van de politie, enige grond heeft.
Met betrekking tot de media-aandacht voert de officier van justitie aan dat bij die berichtgeving waarin het Openbaar Ministerie de hand heeft gehad, een afweging is gemaakt tussen de belangen van de verdachte en het opsporingsbelang. Daarbij heeft het Openbaar Ministerie het laatste laten prevaleren.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een recht van een raadsman om vooraf de getuigenverklaringen waarmee zijn cliënt in een nader verhoor geconfronteerd zal worden te ontvangen ten einde deze te kunnen bespreken met de verdachte. Van een vormverzuim is dan ook geen sprake geweest.
Van ongeoorloofde druk die op de verdachte zou zijn uitgeoefend, is evenmin sprake geweest. De stellingen van de verdediging, met name waar het betreft het onthouden van medicijnen aan verdachte en het schelden en duwen tegen de verdachte, missen bij gebrek aan enige onderbouwing feitelijke grondslag. Evenmin biedt het dossier aanknopingspunten voor de stelling van de verdediging dat verdachte tot een bekennende verklaring is gekomen omdat hij zich daartoe gedwongen voelde naar aanleiding van het geen de verhorend politie-ambtenaren hem zouden hebben voorgehouden met betrekking tot verklaring van [slachtoffer 4] over het bestaan van een seksuele relatie tussen hen. Op basis van de schriftelijke weergave van de eigen verklaring van verdachte, overigens ook ondertekend door verdachte, constateert de rechtbank dat aan verdachte geen andere verklaringen zijn voorgehouden dan die welke reeds ten overstaan van hen waren afgelegd.
Met betrekking tot de media-aandacht voor de zaak is de rechtbank van oordeel dat deze aandacht, hoe diffamerend verdachte die ook mag hebben ervaren, er niet aan in de weg staat dat verdachte thans een eerlijk proces krijgt.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 4 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op basis van het dossier staat vast dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 4] in contact is gekomen op een chatsite waarop hij zich uitgaf voor meerdere jongens van 16 a 17 jaar. Verdachte heeft in een chatsessie het slachtoffer wijsgemaakt dat één van die jongens, genaamd [naam], voor wie het slachtoffer een verliefd gevoel had ontwikkeld, een schuld had bij hem, verdachte, die het slachtoffer zou kunnen afkopen door seks met verdachte te hebben.
Het slachtoffer heeft verklaard aanvankelijk [naam] te hebben willen helpen door in te gaan op het voorstel van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie waarin verdachte het slachtoffer heeft gebracht, niet een situatie van dwang. Zij had persoonlijk niets te duchten of te vrezen van verdachte indien zij niet op zijn voorstel zou ingaan. Haar motieven waren om een ander te helpen, ook al had zij een voorstelling van zaken die, naar is gebleken, leugenachtig door verdachte aan haar is voorgespiegeld. Daarmee dringt zich de vergelijking op met het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2007 (LJN: BA 9177) waar eveneens een vorm van misleiding cq. bedrog aan de orde is waarin de Hoge Raad tot het oordeel kwam dat de dwang niet bewezen kon worden.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De betrouwbaarheid van de verklaringen ten aanzien van het onder 4 telastgelegde.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verklaring van verdachte zoals afgelegd op 20 december 2007 niet betrouwbaar is om de redenen zoals weergegeven bij het verweer ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Nu de rechtbank reeds met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft overwogen dat bedoelde verklaring niet onder dwang is afgelegd, is de rechtbank tevens van oordeel dat deze verklaring betrouwbaar is.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat de laatste verklaring van [slachtoffer 4] niet betrouwbaar is daar zij pas na de confrontatie met de (bekennende) verklaring van verdachte heeft verklaard dat ze seks met hem heeft gehad, verwerpt de rechtbank dit betrouwbaarheidsverweer. [slachtoffer 4] geeft immers zelf de reden voor het in eerste instantie verzwijgen van de seksuele contacten met verdachte, namelijk dat zij en verdachte hadden afgesproken dat zij dit verborgen zouden houden om verdachte niet verder in de problemen te brengen na zijn aanhouding ter zake de feiten betreffende [slachtoffer 1]. Dat zij eerst openheid van zaken geeft na de verklaring van verdachte maakt haar verklaring dan ook geenszins onbetrouwbaar.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft vanaf 2003 via msn contact gehad met een minderjarig meisje en enige tijd later ook met haar jongere zusje. Hij heeft zich hierbij in eerste instantie voorgedaan als meerdere jongens van zestien of zeventien jaar. Verdachte heeft deze minderjarige meisjes opzettelijk bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen door ze ertoe over te halen zich voor de webcam te ontkleden, intieme delen te tonen en seksuele handelingen te verrichten. Vervolgens is verdachte een van de meisjes gaan chanteren om zo met haar af te kunnen spreken. In die periode heeft hij het meisje, onder meer in het ouderlijk huis van beide meisjes, meermalen verkracht.
Tevens heeft verdachte op soortgelijke wijze met een ander minderjarig meisje gedurende een lange tijd ontucht gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van dat meisje.
De rechtbank acht de wijze waarop verdachte van de zeer jeugdige meisjes misbruik heeft gemaakt berekenend en respectloos. De verdachte heeft ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens in ernstige mate inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de jeugdige slachtoffers. Naar de ervaring leert, kunnen jeugdige slachtoffers van ontucht en verkrachting hiervan op latere leeftijd ernstig nadelige psychische gevolgen ondervinden. Verdachte heeft niet alleen bij de slachtoffers zelf maar ook bij hun familieleden veel leed veroorzaakt.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij er ter terechtzitting blijk van heeft gegeven ook thans het laakbare van zijn handelwijze niet of nauwelijks in te zien.
In verband hiermee acht de rechtbank oplegging van een straf die vrijheidsbeneming van geruime duur met zich brengt geboden.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het verdachte betreffende Uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 17 oktober 2007 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft kennis genomen van het op 21 december 2007 omtrent verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, opgemaakt en ondertekend door [A], reclasseringswerker.
De rapporteur komt in het rapport tot de conclusie dat verdachte slechts gedeeltelijk de verantwoordelijkheid voor het delict op zich neemt. Verdachte is van mening dat het met wederzijdse instemming heeft plaatsgevonden en lijkt vooral spijt te hebben van wat hij zijn vrouw en kinderen heeft aangedaan. Hij praat over [slachtoffer 1] alsof zij zijn gelijke is. Het
leeftijdsverschil met [slachtoffer 1] lijkt in zijn beleving geen rol te spelen. Hij ziet volgens de reclassering niet in dat hij als volwassene een ongelijkwaardige relatie is aangegaan met een minderjarige en dat hij verantwoordelijk is voor het delict.
De rapporteur adviseert de rechtbank om verdachte een behandeling bij De Waag op te leggen, in combinatie met een verplicht reclasseringscontact.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de op 10 januari 2008 omtrent verdachte uitgebrachte rapportage pro justitia, opgemaakt en ondertekend door drs. O.C. van der Bent, GZ- psycholoog.
De rapporteur komt in het rapport tot de conclusie dat bij verdachte ten tijde van de telastgelegde feiten geen sprake was van een ziekelijke storing van zijn geestesvermogen maar wel van een gebrekkige ontwikkeling, te weten zwakbegaafdheid. Met betrekking tot het telastgelegde kan verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar aangemerkt worden. Voorgesteld wordt om verdachte aan te melden bij De Waag. De behandeling dient zich onder andere te richten op het delictscenario, terugvalpreventie, algemene sociale vaardigheden, seksuele voorlichting en stressmanagement. Het genoemde advies zou opgelegd kunnen worden in het kader van een verplichte reclasseringsbegeleiding.
De rechtbank verenigt zich met de voormelde conclusies en maakt die tot de hare.
Het voorgaande brengt de rechtbank ertoe het advies van de deskundigen te volgen en te beslissen dat een gedeelte van de als na te melden op te leggen gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd mits verdachte zich gedurende de proeftijd aan de hierna te formuleren voorwaarde houdt.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 3 en 4 verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien
- met betrekking tot deze aan verdachte toebehorende voorwerpen het onder 2 primair bewezenverklaarde feit is begaan en
- met behulp van deze aan verdachte toebehorende voorwerpen de onder 1 primair en 3 primair bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan [slachtoffer 1] gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1, te weten een DVD met daarop foto's.
De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer 1], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.500,00.
[slachtoffer 2], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.500,00.
[slachtoffer 3], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 9.067,99.
De rechtbank acht de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en van de vordering van [slachtoffer 3], voor zover deze betrekking heeft op de post 'persoonlijke lening' (zijnde € 7.500,00), van zo eenvoudige aard dat zij zich lenen voor behandeling in deze strafzaak. De vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn namens de verdachte niet betwist. Daarnaast zijn deze vorderingen en het genoemde deel van de vordering van [slachtoffer 3] voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en onder 2 primair bewezenverklaarde feiten, de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten aanzien van het onder 3 primair bewezenverklaarde feit en de benadeelde partij [slachtoffer 3] ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vordering in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vordering hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 5 bewezenverklaarde strafbare feiten zijn toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat
- van een bedrag groot € 4.500,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1],
- van een bedrag groot € 1.500,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2],
- van een bedrag groot € 7.500,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36f, 57, 242, 245, 247, 326 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 primair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. feit 1 primair en 3 primair:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 2 primair:
verkrachting, meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 4 subsidiair:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 5:
oplichting;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 15 oktober 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 18 oktober 2007;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 3 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de bijzondere voorwaarde:
-dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 3 en 4, te weten: twee computers;
gelast de teruggave aan [slachtoffer 1] van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, te weten: een DVD met daarop foto's;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [slachtoffer 1], een bedrag van € 4.500,00,
- [slachtoffer 2], een bedrag van € 1.500,00,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3], een bedrag van € 7.500,00,
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat hij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.500,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 52 dagen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 7.500,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 67 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partijen de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Du Pon, voorzitter,
Braam en Bosman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Van de Vrede, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2008.