RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VONNIS)
parketnummer 09/900863-07
's-Gravenhage, 20 februari 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Rijnmond" Huis van Bewaring Noordsingel te Rotterdam.
Het onderzoek is - na een pro forma behandeling op 19 november 2007 - gehouden ter terechtzitting van 6 februari 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Willemse heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Naar aanleiding van tapgesprekken tussen medeverdachte [B] en ene [C] waarin vermoedelijk over heroïne werd gesproken, heeft het observatieteam (hierna: OT) zich op 23 augustus 2007 om 14.20 uur opgesteld voor de woning van medeverdachte [B] aan de [adres]. Om 15.12 uur ziet het OT dat er een [auto merk 1] en direct daarachter een [auto merk 2] voor genoemde woning parkeren en dat de in totaal vier inzittenden van deze auto’s, waaronder verdachte, de woning van [B] binnengaan. Om 15.47 uur ziet het OT diezelfde vier personen in gezelschap van [B] diens woning verlaten. Bedoelde personen stappen in de beide auto’s waarbij verdachte en medeverdachte [B] plaatsnemen in de [auto merk 2]. Om 16.06 uur zijn alle personen door leden van het arrestatieteam van de regiopolitie Haaglanden op de Goudse Poort te Gouda aangehouden, omdat het vermoeden bestond dat verdachte, medeverdachte [B] en de andere drie personen van plan waren [C] te gaan beroven van 6 kilo heroïne(1).
[C] heeft op 31 augustus 2007 ten overstaan van de politie een verklaring afgelegd, inhoudende dat een dikke donkere man 6 kilo heroïne van hem wilde kopen en dat de man op de aan hem getoonde foto van verdachte(2), de man is die samen met de dikke donkere man bij de ontmoetingen aanwezig was. [C] had de indruk dat die 6 kilo heroïne voor de man op de foto was bestemd. De dikke donkere man deed alsof hij de tussenpersoon was, aldus [C]. Tevens heeft [C] verklaard dat hij op 15 augustus 2007 met die dikke neger had afgesproken bij de Burger King op het station in Leiden en dat de man van de foto ook bij deze ontmoeting aanwezig was. De man van de foto vertelde dat hij net uit Frankrijk kwam en de dikke neger vertelde dat hij net terug was uit Suriname. Voorts heeft [C] verklaard dat er op 20 augustus 2007 een tweede ontmoeting met de dikke neger en de man van de foto heeft plaatsgevonden op het station in Gouda. Tijdens deze ontmoeting vroeg de man van de foto hoe de kwaliteit van de heroïne was en hij wilde een monstertje. Één kilo heroïne zou € 14.500 kosten en de man van de foto wilde 6 kilo kopen. Ten slotte verklaart [C] dat er op 23 augustus 2007 een afspraak met de dikke neger was gemaakt op het station in Gouda om uiteindelijk 6 kilo heroïne van hem te gaan kopen(3).
Uit de verklaring van [C] van 26 augustus 2007 blijkt dat hij medeverdachte [B] herkent op een getoonde foto als de dikke man waar hij contact mee had(4).
Op 31 januari 2008 is [C] als getuige door de rechter-commissaris gehoord. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft [C] zijn verklaring die hij bij de politie op 31 augustus 2007 had afgelegd, bevestigd en heeft hij wederom zowel de foto van verdachte als de foto van medeverdachte [B] aangewezen als de personen die bij de ontmoetingen aanwezig waren(5).
Bij de insluitingsfouillering werd in de broeksband van medeverdachte [B] een pistool met daarin een patroonhouder met vijf patronen aangetroffen(6).
Tijdens zijn verhoor op 30 augustus 2007 vroeg medeverdachte [B] aan de verhorende verbalisant hoeveel vuurwapens er waren aangetroffen(7). Dit is de aanleiding geweest om de [auto merk 1] en de [auto merk 2] met behulp van een explosieven speurhond te doorzoeken(8). Hierbij werd onder de achterbank van de [auto merk 2] - op de plaats waar verdachte had gezeten(9) - nog een pistool met bijbehorende munitie, te weten negen patronen, aangetroffen(10). Naar het oordeel van de rechtbank wijst voormelde vraag van medeverdachte [B] erop dat hij wist dat er zich in de [auto merk 2] nog een vuurwapen moest bevinden.
Tevens is op de bijrijderstoel van de [auto merk 2] een zwarte tas aangetroffen met daarin twee pakketjes/bundeltjes bankbiljetten waartussen zich krantenknipsels bevonden(11).
Tijdens de doorzoeking in de woning van medeverdachte [B] is op de tafel in de woonkamer een verknipte krant (Streekblad) aangetroffen en in beslaggenomen(12). Uit forensisch technisch onderzoek is naar voren gekomen dat de tussen de bankbiljetten aangetroffen krantenknipsels één geheel vormen met het in de woning van medeverdachte [B] aangetroffen Streekblad. Tevens is uit genoemd onderzoek gebleken dat van de in totaal 70 bankbiljetten, slechts 2 bankbiljetten echt waren en de overige vals(13). Voorts is op één vals bankbiljet van € 500,- zowel de vingerafdruk van verdachte als de vingerafdruk van medeverdachte [B] geïdentificeerd(14).
De raadsman heeft het verweer gevoerd - kort samengevat - dat niet is komen vast te staan dat het gedeelte van de aangetroffen vingerafdruk van verdachte afkomstig is, aangezien blijkens pagina 377 van het dossier een zoeking in het Havank systeem drie identificaties opleverde, gerelateerd aan twee personen, terwijl verdachte vóór 23 augustus 2007 nooit eerder is aangehouden en derhalve in het Havank systeem niet voor komt.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman, nu het op 31 augustus 2007 aangetroffen dactyloscopisch spoor op het valse bankbiljet van € 500,- is geverifieerd met het dactyloscopisch signalement van verdachte zoals dat op 25 augustus 2007, derhalve na zijn aanhouding, is vervaardigd, zodat onomstotelijk vaststaat dat het aangetroffen spoor het gedeelte van de linkerduim van verdachte betreft(15).
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, leidt de rechtbank het volgende af.
* Om afspraken te maken omtrent de levering van 6 kilo heroïne door [C], hebben in ieder geval op 15 augustus 2007 en op 20 augustus 2007 ontmoetingen in Leiden respectievelijk Gouda plaatsgevonden tussen verdachte, medeverdachte [B] en [C].
* Er is uiteindelijk een telefonische afspraak gemaakt dat verdachte en medeverdachte [B] op 23 augustus 2007 [C] op het station in Gouda zouden ontmoeten om 6 kilo heroïne van [C] "te kopen" tegen een prijs van € 14.500,- per kilo.
* Verdachte is op 23 augustus 2007 met medeverdachte [B] en drie anderen in twee auto’s op weg gegaan naar Gouda. Verdachte en medeverdachte [B] zaten in de [auto merk 2]. [B] had een pistool in zijn broeksband en het andere pistool is aangetroffen onder de achterbank op de plek waar verdachte op weg naar Gouda in de [auto merk 2] zat. Medeverdachte [B] was tevens in het bezit van een tas met daarin bundels (valse) bankbiljetten waartussen krantenknipsels waren gestopt.
De rechtbank heeft zich vervolgens de vraag gesteld of genoemde voorwerpen, al dan niet in combinatie met elkaar, kennelijk bestemd zijn tot het in vereniging begaan van het misdrijf zoals in de telastlegging onder feit 1 primair is omschreven, waarbij ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2007, LJN: AZ0213, als maatstaf heeft te gelden of deze voorwerpen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Anders dan bij het leerstuk van de 'strafbare poging' is bij de voorbereidingshandeling nog geen sprake van een begin van uitvoering van de gedraging waarop het opzet van de dader is gericht. Waar de poging altijd - door een begin van uitvoering - een directe verbinding heeft met dit 'gronddelict', moet de voorbereidingshandeling meer beschouwd worden als een zelfstandig gronddelict, waarvoor in de regel typerend is dat de voorbereidingen voor dat delict zich in een zodanig vroeg stadium bevinden, dat nog niet gesproken kan worden van een begin van uitvoering. Dit prille stadium is daarmee kenmerkend voor het leerstuk van de voorbereiding. Niet is vereist dat de voorwerpen, stoffen of informatiedragers reeds een instrumenteel karakter hebben op het moment dat de overheid tussenbeide komt.
Bij een dergelijke 'onvolkomen' delictsvorm kan de gerichtheid of bestemming van de gewraakte voorwerpen bewezen worden aan de hand van de indruk die deze voorwerpen naar algemene ervaringsregels op de gemiddelde rechtsgenoot maken en/of aan de hand van de verklaarde intentie van de verdachte. Omdat als grondbeginsel van het Nederlandse strafrecht heeft te gelden dat men niet veroordeeld kan worden voor denkbeelden, emoties, intenties of voornemens alleen, zullen de bij de verdachte aangetroffen voorwerpen dan ook moeten worden gewogen. De weging van deze voorwerpen vindt plaats in het licht van de vraag of zij moeten worden beschouwd als symptomen van het achterliggende criminele doel van de verdachte. Het bestaan van de intentie zal op enige wijze uit objectieve omstandigheden moeten blijken, er dient een zekere 'veruiterlijking' van de intentie te worden vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de voorwerpen, te weten twee auto’s, twee vuurwapens en een aanmerkelijke hoeveelheid vals geld, naar algemene ervaringsregels op de gemiddelde rechtsgenoot - mede gelet op vorenstaande bewijsmiddelen - geen andere indruk maken dan dat deze kennelijk bestemd waren voor een misdadig doel, te weten het in vereniging plegen van afpersing met geweld dan wel diefstal met geweld. In dit verband acht de rechtbank tevens van belang dat blijkens de verklaring van [C] 6 kilo heroïne à € 14.500,- per kilo in totaal € 87.000,- zou moeten kosten, terwijl medeverdachte [B] slechts € 21.650,- aan (vals) geld bij zich had(16), zodat hij een dergelijke hoeveelheid heroïne nooit had kunnen kopen. Nog daargelaten de vraag of de samenstelling van de bundels (vals) geld wijzen op enige intentie daartoe.
Voorts is er naar het oordeel van de rechtbank ter uitvoering van het gezamenlijk plan een "ripdeal" te gaan plegen sprake geweest van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [B]. Daartoe acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden redengevend:
* verdachte was met medeverdachte [B] aanwezig tijdens de ontmoetingen die op 15 augustus 2007 respectievelijk 20 augustus 2007 met [C] hebben plaatsgevonden;
* verdachte en medeverdachte [B] zijn op 23 augustus 2007 samen in de [auto merk 2] gestapt en beiden waren in het bezit van een pistool;
* medeverdachte [B] was in het bezit van een tas met daarin twee bundels vals geld en op een vals bankbiljet van € 500,- is zowel een vingerafdruk van medeverdachte [B] als een vingerafdruk van verdachte aangetroffen17.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hierna onder feit 1 primair en 2 te noemen misdrijven.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander op 23 augustus 2007 - op de wijze zoals hiervoor is omschreven - schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen van een afpersing met geweld dan wel een diefstal met geweld van een hoeveelheid heroïne. Dat het niet tot een confrontatie met het potentiële slachtoffer is gekomen, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken. Integendeel, uitsluitend door tijdig ingrijpen van de politie is de situatie niet geëscaleerd en is het potentiële slachtoffer verschoond gebleven van jegens hem uitgeoefend geweld. Immers, verdachte en zijn mededader waren beiden in het bezit van een geladen vuurwapen.
Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf dat behoort tot de categorie strafbare feiten die een grove inbreuk maken op de rechtsorde en waardoor de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid worden bevestigd en versterkt.
De rechtbank rekent verdachte dit feit derhalve zwaar aan.
Tevens heeft verdachte zich, zoals hiervoor reeds is overwogen, schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie.
Tegen onbevoegd vuurwapenbezit dient krachtig te worden opgetreden; het stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak hiervan.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank rekening houden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Uit onderzoek naar de identiteit van [naam verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978, blijkt dat er geen relevante mutaties bekend zijn. De rechtbank zal dit niet meewegen, nu niet met zekerheid is komen vast te staan dat verdachte daadwerkelijk [naam verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978, is. Immers, hier te lande staat niemand met voornoemde personalia ingeschreven(18).
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank ten aanzien van feit 1 primair een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden en ten aanzien van feit 2 een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De rechtbank zal verdachte derhalve tot een lagere gevangenisstraf veroordelen dan door de officier van justitie is gevorderd, namelijk tot een gevangenisstraf voor de totale duur van 30 maanden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 46, 57, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van voorbereiding van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld tegen personen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26 , eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 23-08-2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 28-08-2007,
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Van der Burg, voorzitter,
Milders en Kuipéri, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Maat, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2008.
(1) Proces-verbaal d.d. 24 augustus 2007, pag. 290-294 en proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 17 september 2007, pag. 322.
(2) Waar in het dossier de naam [naam 2], geboren op [geboortedatum] 1979, wordt genoemd als verdachte, moet worden gelezen de naam: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] (proces-verbaal d.d. 26 september 2007, pag. 266) en proces-verbaal verhoor verdachte [naam 2] d.d. 17 september 2007, pag. 311.
(3) Proces-verbaal van verhoor d.d. 31 augustus 2007, pag. 223-226.
(4) Proces-verbaal van verhoor d.d. 26 augustus 2007, pag. 160.
(5) een proces-verbaal van verhoor van [C] (punten 2, 4, 6, 10, 26 en 27), op 31 januari 2008 opgemaakt en ondertekend door de rechter commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
(6) Proces-verbaal d.d. 23 augustus 2007, pag. 21-24, proces-verbaal d.d. 24 augustus 2007, pag. 137-139 en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 februari 2008.
(7) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2007, pag. 214.
(8) proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 augustus 2007 met bijlage, pag. 215-216.
(9) Foto locatie aantreffen van het vuurwapen, pag. 218.
(10) Proces-verbaal d.d. 30 augustus 2007, pag. 217-219.
(11) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2007, pag. 135 en proces-verbaal van bevindingen 15 januari 2008, pag. 440.
(12) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 augustus 2007, pag. 121-122. T.a.v. de hasjiesj: proces-verbaal d.d. 24 augustus 2007, pag. 140 en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 februari 2008.
(13) Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 10 oktober 2007, pag. 373-377.
(14) Rapport van de Technische Recherche d.d. 13 september 2007, pag. 274-275.
(15) Rapport van de Technische Recherche d.d. 13 september 2007, pag. 274.
(16) Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek d.d. 10 oktober 2007, pag. 374. Hieruit blijkt dat zich in pakketje Svo 1, 1 bankbiljet van € 50, 27 bankbiljetten van € 500 en 4 bankbiljetten van € 200 bevonden en in pakketjes Svo 2, 1 bankbiljet van € 500, 4 bankbiljetten van € 50 en 33 bankbiljetten van € 200. Dit maakt een totaal van € 21.650,-.
(17) Rapport van de Technische Recherche d.d. 13 september 2007, pag. 274-275.
(18) Proces-verbaal d.d. 26 september 2007, pag. 263.