ECLI:NL:RBSGR:2008:BC5713

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/ 34438
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Wentholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot detentie en uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 februari 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Congolese nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning niet in behandeling te nemen. De voorzieningenrechter heeft de openbare behandeling van het verzoek op 25 januari 2008 gehouden, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. S.P. Mahabier. De Staatssecretaris van Justitie werd vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Wuite.

Verzoeker had op 10 augustus 2007 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze was op 4 september 2007 niet in behandeling genomen. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze beslissing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij het bezwaar in Nederland kon afwachten. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij het bezwaar niet in detentie of in zijn land van herkomst kon afwachten. Bovendien was er geen bewijs van uitzettingsbeletselen die de Staatssecretaris zouden beletten om handelingen ter voorbereiding van de uitzetting te verrichten.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat er een kansrijke aanvraag voor een verblijfsvergunning was gedaan. De enkele stelling dat verzoeker al lange tijd in Nederland verbleef en een kind en werkgever had, was onvoldoende om de belangen van verzoeker zwaarder te laten wegen dan die van de Staatssecretaris. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en verklaarde dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/ 34438 BEPTDN
Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) d.d. 8 februari 2008
inzake:
[..],
geboren op [..],
van Congolese nationaliteit,
IND dossiernummer: [..],
V-nummer: [...],
verzoeker,
gemachtigde: mr. S.P. Mahabier, advocaat te Den-Haag,
tegen:
STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite, procesvertegenwoordiger.
Procesverloop
Op 10 augustus 2007 heeft verzoeker een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), onder de beperking “verrichten van arbeid in loondienst”, ingediend.
Verweerder heeft verzoeker bij brief van 15 augustus 2007 verzocht om op maandag 3 september 2007 om 14.00 uur in persoon te verschijnen en alsdan een aantal in deze brief aangeduide documenten mee te nemen alsmede de verschuldigde leges te voldoen.
Bij beschikking van 4 september 2007 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen.
Bij brief van 1 oktober 2007 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Tevens heeft verzoeker op 4 september 2007 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen totdat op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de voorzieningenrechter en verzoeker gezonden. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 25 januari 2008. Namens verzoeker is zijn gemachtigde mr. S.P. Mahabier verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Motivering
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit van verweerder tot buiten behandelingstelling van de aanvraag en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd is, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
Ter zitting is allereerst en nadrukkelijk de vraag aan de orde gesteld of er, gelet op de betrokken belangen, aanleiding is een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoeker heeft voor wat de spoedeisendheid van het verzoek aangegeven dat het bezwaar geen schorsende werking heeft en dat aan verzoeker daarenboven de maatregel van bewaring is opgelegd. Verzocht wordt de voorziening te treffen dat verzoeker de behandeling van het bezwaar in Nederland mag afwachten. Verweerder neemt het standpunt in dat de werking van het bestreden besluit onverkort intreedt en dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter acht hetgeen verzoeker heeft aangeven onvoldoende om de gevraagde voorziening te treffen, mede gelet op het feit dat niet is gesteld dat verzoeker het bezwaar niet hangende zijn detentie dan wel in zijn land van herkomst zou kunnen afwachten. Gelet op het feit dat de maatregel van bewaring een maatregel is ter fine van uitzetting is van belang dat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen uitzettingsbeletselen zijn die maken dat verweerder in verband met de maatregel van bewaring geen handelingen ter voorbereiding van de uitzetting zou kunnen verrichten. Het enkele feit dat verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 4 september 2007 levert geen uitzettingsbeletsel op. Hierbij komt dat zich in het procesdossier een door verzoeker ondertekende aanvraag formulier voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bevindt, waarop slechts is aangekruist dat het verblijfsdoel is ‘het verrichten van arbeid in loondienst’ en dat er vrijstelling van de mvv-plicht wordt gevraagd. Bij de aanvraag, noch in verband met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is door verzoeker aangegeven waarom van hem niet verlangd zou kunnen worden een mvv-aanvraag in het land van herkomst te doen. Voorts is door verzoeker niet aangegeven, ook niet ter zitting, dat binnen korte termijn de leges zullen zijn voldaan en de voor het in behandeling nemen van de aanvraag nodige gegevens kunnen en zullen worden verstrekt. De voorzieningenrechter heeft derhalve niet de overtuiging gekregen dat, gelet op hetgeen door verzoeker is aangevoerd, er een kansrijke aanvraag verblijfsvergunning regulier is gedaan. Het gegeven dat verzoeker al lang in Nederland verblijft en de enkele niet nader onderbouwde stelling van verzoeker dat hij hier te lande een kind heeft en een werkgever, zijn onvoldoende om de belangen van verzoeker zwaarder te laten wegen dan het belang van verweerder bij het in stand laten van de rechtsgevolgen van het in bezwaar bestreden besluit.
Gelet op het vorenoverwogene bestaat er geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening connex is aan een bezwaar tegen het niet in behandeling nemen van een aanvraag, zodat artikel 78 Vw niet van toepassing is.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gegeven door mr. K. Wentholt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.B.A. Mensink, griffier op 8 februari 2008.
Afschrift verzonden: