RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(PROMIS VONNIS)
parketnummer 09/926002-07
's-Gravenhage, 7 maart 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "P.I. Haaglanden - Zoetermeer" te Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 februari 2008.
De officier van justitie mr. J. Remmerswaal heeft gerequireerd. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
Verdachte is telastgelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober te [L.], [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het [hotel] heeft weggenomen een laptop (merk Acer), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [a[aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De dagvaarding maakt daarnaast melding van de volgende ad informandum gevoegde strafbare feiten:
1. 660634-07, 26 februari 2007, 's-Gravenhage, gem. 's-Gravenhage, diefstal
2. 660634-07, 25 juni 2006, 's-Gravenhage, gem. 's-Gravenhage, diefstal
3. 660634-07, 06 augustus 2006, 's-Gravenhage, gem. 's-Gravenhage, diefstal
4. 658477-07, 14 oktober 2006, [adres], Wateringen, gem. Westland, poging tot diefstal in/uit door middel van braak, verbreking, inklimming.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de telastgelegde feiten.
De officier van justitie is ontvankelijk in zijn vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Bewijsoverwegingen en de bewijsmiddelen.
Waar in dit vonnis wordt gesproken over een proces-verbaal wordt daarmee bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde (opsporings)ambtenaren.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de telastgelegde diefstal, alsmede aan de ad informandum op de dagvaarding vermelde en door verdachte bekende feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat zijn cliënt zich schuldig heeft gemaakt aan het telastgelegde en dat zijn cliënt de ad informandum vermelde feiten heeft bekend.
Het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de vaststaande feiten overweegt de rechtbank als volgt.
Aangever [aangever] heeft bij haar aangifte verklaard dat zij zich op 30 oktober 2007 in het [hotel] in [L.], gemeente [gemeente], bevond. Zij zou daar een training geven in de secretariaatruimte van het hotel en had in die ruimte haar laptop gelegd. Vervolgens heeft zij de ruimte verlaten. Ongeveer twintig minuten later is zij terug gekomen in de secretariaatruimte en heeft zij geconstateerd dat de laptop was weggenomen.(1) Blijkens de bijlage bij de aangifte van [aangever] betrof het een laptop van het merk Acer.(2)
Verdachte heeft bekend dat hij op 30 oktober 2007 een laptop heeft weggenomen in het [hotel] te [L.].(3)
Met betrekking tot de ad informandum gevoegde feiten overweegt de rechtbank dat is vast komen te staan dat ten aanzien van elk van deze feiten aangifte is gedaan(4) en dat verdachte deze feiten heeft bekend(5).
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank acht wettig bewezen en is tot de overtuiging gekomen dat verdachte het telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 oktober 2007 te [L.], gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in het [hotel] heeft weggenomen een laptop (merk Acer), toebehorende aan [aangever].
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de hierna te noemen strafbare feiten op. Verdachte is daarvoor ook strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren zal worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt dat zijn cliënt ongeschikt is voor de plaatsing in een ISD en dat het onderzoek naar die (on)geschiktheid thans onvolledig is. Daartoe voert de raadsman aan dat er door een psychiater noch door een psycholoog is gerapporteerd over de geschiktheid van zijn cliënt voor plaatsing in de ISD, ondanks het feit dat daartoe aanleiding bestaat en hij tijdig bij de officier van justitie heeft aangegeven dat hij nadere rapportage wenste. De noodzaak tot rapportage blijkt immers reeds uit een rapport van 6 september 2004 waarin psycholoog [X] constateerde dat verdachte ongeschikt is voor een opneming in het kader van de SOV-maatregel (de voorganger van de ISD-maatregel). Uit het rapport blijkt volgens de raadsman dat de problemen van zijn cliënt dusdanig zijn dat de in het thans voorliggende ISD-maatregelrapport geboden trainingen voor hem naar grote waarschijnlijkheid van geen nut zullen zijn. Bovendien bevat het ISD-maatregelrapport geen op verdachte toegesneden behandelplan, maar slechts een algemene weergave van de verschillende aangeboden mogelijkheden tot behandeling binnen het ISD-traject. Gezien de ingrijpendheid van de maatregel tot plaatsing in een ISD is het onwenselijk verdachte op grond van deze informatie de maatregel tot plaatsing in een ISD op te leggen, daar de kans aanwezig is dat dit, gezien het voorgaande, zal resulteren in kale opsluiting.
Bij wijze van conclusie stelt de raadsman zich primair op het standpunt dat de eis van de officier van justitie tot plaatsing in een ISD dient te worden afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd en gemotiveerd. De raadsman verzoekt de rechtbank het bewezenverklaarde feit op normale wijze af te doen. Subsidiair verzoekt de raadsman de zaak aan te houden, zodat alsnog psychiatrisch onderzoek, al dan niet in de vorm van een dubbelrapportage, kan worden gedaan naar de geschiktheid van zijn cliënt voor plaatsing in de ISD.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank gelet op de ernst van de gepleegde feiten, op de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een laptop in een hotel. Daarnaast heeft de rechtbank bij de bepaling van de op te leggen maatregel mede in aanmerking genomen de niet telastgelegde, maar ad informandum vermelde strafbare feiten. Verdachte heeft deze feiten bekend en de officier van justitie heeft te kennen gegeven dat dienaangaande geen verdere vervolging zal worden ingesteld. Dit betreffen drie diefstallen en één poging daartoe. Diefstal is een strafbaar feit dat schade en overlast veroorzaakt en bij de benadeelde en andere betrokkenen, zoals in dit geval de medewerkers van het hotel, in het algemeen tot gevoelens van onrust en onveiligheid leidt. Diefstal is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 12 november 2007, sedert 1993 stelselmatig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook blijkt hieruit dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het thans bewezen verklaarde feit tenminste driemaal wegens vermogensmisdrijven onherroepelijk tot een gevangenisstraf is veroordeeld. De vrijheidsstraffen die verdachte in het verleden zijn opgelegd, zijn reeds ten uitvoer gelegd voordat het onderhavige bewezen verklaarde feit is gepleegd.
De rechtbank overweegt dat, nu het door verdachte plegen van strafbare feiten sterk samenhangt met zijn verslavingsproblematiek, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf als het onderhavige zal plegen indien voor deze problematiek geen oplossing wordt gevonden. De veiligheid van goederen is daarmee in het geding.
Daarmee is aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel aan verdachte voldaan.
Ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer overweegt de rechtbank het volgende.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het thans voorliggende ISD-maatregel-rapport ten aanzien van een op de persoon van de verdachte toegesneden behandeling, weinig concreet is. Ook de ter terechtzitting door de getuige-deskundige aangegeven mogelijkheid van plaatsing van verdachte op een forensisch-psychiatrische afdeling is nog ongewis. De door de raadsman geuite vrees omtrent 'kale opsluiting' is daarom niet geheel zonder grond. Anderzijds heeft verdachte te kennen gegeven dat hij steeds in herhaling valt, omdat er niets voor hem geregeld is als hij uit de gevangenis komt. Weer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen komt de rechtbank dan ook niet zinvol voor. Verder hebben in het verleden verschillende vormen van ambulante hulpverlening aan verdachte en klinische opnames niet tot een verbetering geleid, op grond waarvan de rechtbank er ook geen vertrouwen in heeft dat behandeling van verdachte in het kader van een voorwaardelijke straf herhaling van soortgelijke feiten zal voorkomen. De ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank dan ook de enige mogelijkheid om verdachte van het plegen van vermogensdelicten te weerhouden en te proberen verandering in de situatie van verdachte te brengen. Dat verdachte mogelijk niet is staat is aan behandeling mee te werken -zoals de raadsman heeft aangevoerd- doet daaraan niet af. In het kader van de ISD-maatregel zijn blijkens de informatie van de reclassering overigens verschillende vormen van behandeling en begeleiding beschikbaar, die ook kunnen worden toegesneden op de situatie van verdachte. Psychische problematiek is geen contra-indicatie voor de maatregel. Voor zover verdachte door zijn onwil - waarvan hij ter terechtzitting blijk heeft gegeven - niet meewerkt aan het welslagen van een dergelijke behandeling/begeleiding binnen het ISD-traject, dient het risico van 'kale opsluiting' voor zijn rekening te komen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om opdracht te geven tot nadere rapportage alvorens te besluiten tot het opleggen van de maatregel.
Teneinde de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Omdat de wet niet de mogelijkheid biedt om de maatregel, zou deze voor kortere duur worden opgelegd, indien nodig na verloop van tijd te verlengen, zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de duur van twee jaren. De tijd die door verdachte voor tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, zal de rechtbank niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Mocht verdachte vanwege zijn psychische toestand daadwerkelijk niet in staat zijn om deel te nemen aan de beoogde behandeling en begeleiding in het kader van de maatregel, dan acht de rechtbank het wenselijk dat zij zich binnen een niet al te lange termijn een oordeel kan vormen omtrent de noodzaak tot voortzetting daarvan. Daarom zal de rechtbank bepalen dat een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht zal plaatsvinden. Gelet op het feit dat thans een specifiek op verdachte toegespitst behandelplan ontbreekt, zal de rechtbank een kortere termijn voor de tussentijdse beoordeling bepalen dan gebruikelijk is, te weten zes maanden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 38m, 38n, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering van de benadeelde partij.
[aangever] ([adres]), heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.399,--.
De rechtbank acht de vordering van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd.
De raadsman van verdachte stelt dat de vordering afgewezen dient te worden. Daartoe voert de raadsman aan dat de vordering is ingediend door [aangever] in persoon, terwijl de laptop blijkens de overlegde factuur is aangeschaft door het bedrijf [aangever] Training. Nu niet duidelijk is of [aangever] in persoon of het bedrijf [aangever] Training schade heeft geleden, dient de vordering van [aangever] in haar geheel te worden afgewezen. Ten aanzien van de hoogte van het schadebedrag stelt de raadsman dat niet duidelijk is of over het gevorderde bedrag BTW is verrekend door het bedrijf [aangever] Training. Daarnaast was de laptop op het moment dat hij werd gestolen anderhalf jaar oud, waardoor het vorderen van de nieuwprijs niet reëel is.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de factuur van de laptop op naam is gesteld van 'Bedrijf [aangever] Training', niet de conclusie rechtvaardigt dat [aangever] in persoon geen schade zou hebben geleden. Nu niet blijkt dat het bedoelde bedrijf een besloten vennootschap betreft, terwijl het vestigingsadres gelijk is aan het privé-adres van aangeefster, is voldoende aannemelijk dat sprake is van een eenmansbedrijf. Wel zal de rechtbank bij de vaststelling van de hoogte van de geleden schade ervan uitgaan dat [aangever] de BTW over het aankoopbedrag heeft verrekend en dat zij in zoverre geen schade heeft geleden. Voorts zal de rechtbank, gezien het feit dat de laptop ten tijde van de diefstal ongeveer anderhalf jaar oud was, uitgaan van een afschrijvingspercentage van 50%. De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 587,82.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vordering in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens [aangever] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 587,82 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever].
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van TWEE JAREN;
bepaalt dat in deze zaak na verloop van een periode van ongeveer zes maanden ter terechtzitting van deze rechtbank een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voor dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever] ([adres]), een bedrag van € 587,82;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 587,82 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever] ([adres]);
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
Mrs. Verkleij, voorzitter,
De Bruijn en Van Kooten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kielman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2008.
(1) Niet ondertekend proces-verbaal van aangifte, PL 1573/2007/21462 - 2, d.d. 30 oktober 2007, p. 20; ondertekend concept proces-verbaal van aangifte, d.d. 30 oktober 2007, p. 24-25.
(2) Niet ondertekende bijlage gestolen goederen, PL 1573/2007/21462 - 3, p. 23; in het ondertekende concept proces-verbaal van aangifte, d.d. 30 oktober 2007, p. 24-25, wordt het ontvreemde goed omschreven als "Laptop merk Acer Aspire".
(3) proces-verbaal van verhoor van verdachte bij inbewaringstelling, d.d. 12 november 2007, RC-nummer 07-4571;
(4) Proces-verbaal van aangifte, PL 1532/2007/11662 - 2, d.d. 26 februari 2007, p. 20-23; proces-verbaal van aangifte, PL 1532/2006/31889 - 1, d.d. 25 juni 2006, p. 34-37; proces-verbaal van aangifte, PL 1532/2006/39753 - 1, d.d. 6 augustus 2006, p. 46-50; proces-verbaal van aangifte, PL 1563/2006/22703 - 3, d.d. 19 oktober 2006, p. 10-12.
(5) Proces-verbaal van verhoor verdachte, PL 1532/2007/11662 - 13, d.d. 20 juli 2007, p. 30-32; proces-verbaal van verhoor verdachte, PL 1563/2006/22703 - 10, p. 20-21.