RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/6414 VRONTN
uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 5 maart 2008
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1972, van Turkse nationaliteit,
eiser, verblijvende in het Uitzetcentrum Zestienhoven,
gemachtigde: mr. C.A. Madern, advocaat te Amserdam,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. S.H.M. Maas, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1.1 Verweerder heeft op 21 februari 2008 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
1.2 Eiser heeft hiertegen bij beroepschrift d.d. 21 (ontvangen 22) februari 2008 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep strekt ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 3 maart 2008. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe aan dat hij niet onrechtmatig in Nederland verblijft en voorts, dat in verband hiermee zicht op uitzetting ontbreekt. Verder is hij van mening dat de gronden dat hij geen vast woon- of verblijfplaats heeft, zich niet aan de vertrektermijn heeft gehouden en zich niet bij de korpschef heeft gemeld ten onrechte zijn opgenomen in de maatregel van bewaring. Eiser stelt in zijn zaak te wonen. Dit adres heeft hij ingevuld op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning, op de TBC verklaring en daarnaast is het bedrijf op dit adres ingeschreven in het handelsregister en bij de KvK. Volgens eiser is het hem door het opleggen van de maatregel onmogelijk gemaakt om zich aan zijn vertrektermijn te houden. Verder geldt volgens eiser geen vertrektermijn voor hem, nu hij binnen 24 uur een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen de afwijzing van zijn aanvraag. Daarnaast acht eiser het onjuist dat aan de maatregel ten grondslag is gelegd dat hij zich niet gemeld heeft bij de korpschef, nu hij zich bij verweerder zelf heeft gemeld. Eiser benadrukt vervolgens dat naar zijn mening niet gebleken is dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. In dat verband wijst hij er op dat uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 20 september 2007, JV 2007, 494 volgt dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste aan een Turkse zelfstandige in strijd is met de standstill-bepaling van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst tussen de EEG en Turkije (Associatieovereenkomst). Gebleken is dat de AbRvS zijn prejudiciële vragen van soortgelijke strekking heeft ingetrokken. Eiser deelt voorts mede dat de datum van behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening in Amsterdam 8 maart aanstaande is.
2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder is van mening dat het mvv vereiste niet in strijd is met de standstill-bepaling van de Associatieovereenkomst. Volgens verweerder had eiser dan ook ten tijde van de inbewaringstelling geen rechtmatig verblijf in Nederland. Wel zal verweerder eiser niet uitzetten voordat uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. Verweerder handhaaft de grond dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft niet langer. Verweerder hecht wel zwaar belang aan de twee overige gronden van de bewaring, te weten dat eiser zich nooit heeft gemeld en zich niet aan de vertrektermijn heeft gehouden. Eiser verblijft al tien jaar in Nederland. De vertrektermijn ziet op de 90 dagen na het visum. Hij heeft al die tijd bewust verkozen hier te verblijven, zodat verweerder vreest dat hij zich zal onttrekken aan toezicht. Verder is verweerder van mening dat de uitzetting voldoende voortvarend ter hand is genomen, nu reeds een vlucht is aangevraagd voor eiser. Tot slot is er volgens verweerder zicht op uitzetting, aangezien voor eiser wel degelijk een mvv is vereist en hij deze niet heeft.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Niet gebleken is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
2.5 Eiser stelt zich op het standpunt dat niet gezegd kan worden dat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en voorts, dat in verband hiermee zicht op uitzetting ontbreekt. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende. Eisers aanvraag om een verblijfsvergunning regulier met als doel arbeid als zelfstandige is bij primair besluit van besluit 21 februari 2008 afgewezen, kort samengevat, uitsluitend op de grond dat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot verblijf die overeenkomt met het gevraagde verblijfsdoel (mvv). Verweerder is daarbij, ook blijkens het verhandelde ter zitting, van oordeel dat het mvv vereiste onverkort geldt voor Turkse zelfstandigen. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat in Nederland in 1 januari 1973 het Aanvullend Protocol, dat deel uitmaakt van de Associatieovereenkomst, tot stand gebracht tussen de EEG en Turkije in werking is getreden. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van dit protocol voeren de overeenkomstsluitende partijen onderling geen beperkingen in met betrekking tot de vestiging en het vrij verrichten van diensten. De rechtbank leidt vervolgens uit het arrest van het van het Hof van 20 september 2007, LJN BB8030 af, dat het aanvullend Protocol aldus moet worden uitgelegd dat het vanaf de inwerkingtreding van dit protocol de betrokken lidstaat de invoering verbiedt van nieuwe beperkingen van de vrijheid van vestiging, waaronder die betreffende materiële en/of procedurele voorwaarden inzake de eerste toelating op het grondgebied van Turkse staatsburgers die voornemens zijn er een beroepsactiviteit als zelfstandige uit te oefenen. De door de Raad van State bij uitspraak van 19 juli 2005 aan het Hof gestelde prejudiciële vragen zijn recentelijk ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit het vorenstaande, en met name uit het hierbovengenoemde arrest van het Hof, voort dat het hoogst twijfelachtig is of het standpunt van verweerder, inhoudende dat het mvv-vereiste van toepassing kan worden geacht bij Turkse zelfstandigen houdbaar kan worden geacht. Onder deze omstandigheden kan voorts naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat de bewaring van eiser in strijd moet worden geacht met (de ratio van) de Associatieovereenkomst en het daarbijbehorende Aanvullend Protocol. Gelet op het vorenstaande treft eisers beroepsgrond derhalve doel.
2.6 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser vanaf de eerste dag onrechtmatig is.
2.7 Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 5 maart 2008.
2.8 Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.9 De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 1 x € 95,-- = € 95,-- wegens verblijf in een politiecel en 12 x € 70 = € 840,-- (de laatste dag telt niet mee) derhalve in totaal € 935,-- .
2.10 De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322 en wegingsfactor 1).
2.11 Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang 5 maart 2008;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe ten bedrage van € 935,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Aldus vastgesteld door mr. F.M.D. Aardema en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2008.
De griffier: mr. A.E. Kneepkens
De rechter: mr. F.M.D. Aardema
Voornoemd lid beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 935,-- (zegge: negenhonderdvijfendertig euro).
Aldus vastgesteld op 5 maart 2008 door mr. F.M.D. Aardema.
De rechter: mr. F.M.D. Aardema
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 van de Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.
Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.