ECLI:NL:RBSGR:2008:BC8454

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/755142-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bergman
  • A. Bosman
  • J. Hartmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens gebrek aan bewijs van vals proces-verbaal

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 maart 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opmaken van een vals proces-verbaal, valsheid in geschrift en meineed. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat er sprake is van een vals proces-verbaal. De zaak kwam aan het licht toen een verbalisant, die betrokken was bij het opmaken van het proces-verbaal, verklaarde dat er wijzigingen waren aangebracht in het document. Dit leidde tot een onderzoek door de Rijksrecherche, die alle betrokkenen heeft gehoord.

De officier van justitie stelde dat het proces-verbaal vals was, gebaseerd op verklaringen van de verbalisanten en technische gegevens. De verdediging daarentegen betwistte de valsheid van het proces-verbaal en stelde dat het originele document correct was opgemaakt. De rechtbank heeft de verklaringen van de verbalisanten en de technische gegevens zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de verklaringen niet gelijkluidend waren en dat er onvoldoende steunbewijs was voor de stelling van de officier van justitie.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van een vals proces-verbaal. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen, wat betekent dat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die haar waren ten laste gelegd. Dit vonnis benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VONNIS)
parketnummer 09/755142-06
's-Gravenhage, 21 maart 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1971,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 maart 2008.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. E.I.B. Hoffman, advocaat te Almere, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Steen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
Op 10 maart 2005 is op het politiebureau [...] in het kader van het [X]-onderzoek de verdachte [verdachte A] door verbalisant [verbalisant] en verdachte gehoord. Van dit verhoor is naast een proces-verbaal van verhoor, ook een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Het proces-verbaal van bevindingen is ondertekend door [verbalisant], verdachte en de tolk. Dit proces-verbaal is gevoegd in het [X] dossier.
In mei 2006, toen een andere verdachte, te weten [verdachte B], in het [X]-onderzoek werd aangehouden, heeft [verbalisant] het [X]-dossier met daarin het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2005 opnieuw gelezen. Zij heeft verklaard dat zij toen bemerkte dat voornoemd proces-verbaal vals was opgemaakt in die zin dat een laatste alinea met 4 regels was toegevoegd en dat 'ik verbalisant' was gewijzigd in 'wij verbalisanten' (zijnde de valsheid als genoemd in de dagvaarding onder feit 1). [verbalisant] heeft op dat moment geen ruchtbaarheid aan deze vermeende valsheid gegeven. Toen zij in augustus 2006 als getuige moest verschijnen bij de rechter-commissaris, in het kader van de strafzaak tegen verdachte [verdachte C], heeft zij haar teamchef geïnformeerd over het -haars inziens- valse proces-verbaal. Bij de rechter-commissaris heeft zij vervolgens ook verklaard dat het proces-verbaal vals is opgemaakt. Dit heeft geleid tot de start van het onderzoek -genaamd [Y]- naar de vraag of een vals proces-verbaal is opgemaakt en zo ja wie dat heeft/hebben gedaan. Er is een onderzoek door de Rijksrecherche gestart. De Rijksrecherche heeft vanaf augustus 2006 alle leden van het [X]-team, waaronder verdachte, heeft gehoord. Het [Y]-onderzoek heeft uiteindelijk naar verdachte geleid.
De eerste vraag die thans ter beantwoording voorligt is of het proces-verbaal zoals dat in het [X] dossier is gevoegd vals is.
De officier van justitie heeft gesteld dat dat het geval is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat beide verbalisanten die het proces-verbaal hebben opgemaakt -[verbalisant] en verdachte- hebben verklaard dat het proces-verbaal vals is. De verklaring van [D] kan volgens de officier van justitie dienen als steunbewijs voor de verklaring van [verbalisant]. In deze verklaring stelt mevrouw [D] dat zij aanwezig was bij de discussie die was ontstaan op 10 maart 2005 tussen [verbalisant] en verdachte over de inhoud van het proces-verbaal. Voorts voert de officier van justitie aan dat de gegevens van het technisch onderzoek de valsheid van het proces-verbaal ondersteunen. Uit de technische gegevens blijkt namelijk dat het bestand waarin het proces-verbaal op 10 maart 2005 is opgeslagen, is benaderd op 12 maart 2005 door een persoon/personen die onder andere gebruik maakt/maken van de username van verdachte.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het [X]-dossier gevoegde proces-verbaal het originele, op 10 maart 2005 opgemaakte, proces-verbaal is. De verdediging bestrijdt dat het proces-verbaal vals is. Verdachte heeft ter terechtzitting een verklaring gegeven voor het feit dat de usernummers van [E] en haar op 12 maart 2005 aan het proces-verbaal gekoppeld zijn. Verdachte heeft verklaard dat toen [verbalisant] op 10 maart 2005 na het verhoor het proces-verbaal van bevindingen op wilde slaan er iets fout is gegaan: het document waarin het proces-verbaal opgeslagen zou zijn was leeg. Het proces-verbaal was al wel uitgeprint en door [verbalisant] en verdachte ondertekend. Omdat de dienst van [verbalisant] er op zat heeft verdachte aangeboden het reeds uitgeprinte proces-verbaal over te typen, zodat ook een digitale versie beschikbaar zou zijn. De volgende dienst van verdachte was op 12 maart 2005, samen met [E]. Tijdens deze dienst was verdachte bezig het proces-verbaal over te typen toen [E] aanbood dat te toen omdat zij blind kan typen. Zodoende zijn hun beider usernummers aan het proces-verbaal gekoppeld.
Naar aanleiding van deze verklaring is [E] ter terechtzitting als getuige gehoord en is haar gevraagd of deze verklaring van verdachte kolpt. [E] heeft als getuige verklaard dat zij zich kan herinneren dat zij ooit een proces-verbaal voor verdachte heeft overgetypt, maar kan niet met zekerheid zeggen of dat het proces-verbaal van 10 maart 2005 is geweest.
Ter beantwoording van de vraag of het proces-verbaal van bevindingen van 10 maart 2005 vals is overweegt de rechtbank het volgende.
Het originele digitale proces-verbaal is niet meer te achterhalen.
De stelling van de officier van justitie dat beide verbalisanten verklaren dat het door hen opgemaakte proces-verbaal vals is, zodat er twee verklaringen voor de valsheid zijn, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Ten eerste -en met name- omdat deze verklaringen niet gelijkluidend zijn en zien op wezenlijk andere onderdelen van het proces-verbaal. Bovendien heeft verdachte alleen gesproken over een vals proces-verbaal toen zij door de Rijksrecherche werd gehoord en haar niet goed duidelijk was waar het over ging. Thans ontkent verdachte dat het proces-verbaal vals is. De valsheid zoals in de dagvaarding is beschreven wordt slechts ondersteund door de verklaring van [verbalisant].
Het door de officier van justitie aangedragen steunbewijs in de vorm van de verklaring van mevrouw [D] acht de rechtbank niet overtuigend. Op basis van de in het dossier aanwezige gegevens, waaronder het dienstrooster van mevrouw [D], heeft de rechtbank niet onomstotelijk vast kunnen stellen dat zij op het moment van de discussie dienst had.
Voor wat betreft het onderzoek aan de computer merkt de rechtbank op dat dit onderzoek de stelling dat het proces-verbaal vals is niet ondersteunt. Uit deze gegevens kan slechts geconcludeerd worden dat op 12 maart 2005 door verdachte en [E] aan het betreffende document is gewerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd - het wegraken van het digitale proces-verbaal op 10 maart 2005, waarna het fysieke proces-verbaal op 12 maart 2005 letterlijk is overgetypt -op basis van het thans voorhanden zijnde dossier enkel op basis van de verklaring van [verbalisant] worden weerlegd. Steunbewijs voor de verklaring van [verbalisant] ontbreekt. Technisch kan niet worden aangetoond dat er een verschil is tussen het proces-verbaal dat op 10 maart 2005 is opgesteld en het op 12 maart 2005 getypte proces-verbaal.
Voorts acht de rechtbank van belang dat daags na het verhoor door de teamchef een vordering ex artikel 126nd Sv is gedaan aan de officier van justitie. Het bij deze vordering gevoegde proces-verbaal ontbreekt. Echter de korte inhoud van de vordering verwijst duidelijk naar de laatste 4 regels uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 maart 2005. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt de 126nd Sv-vordering de stelling van verdachte dat in het oorspronkelijke proces verbaal van bevindingen van 10 maart 2005 die laatste 4 regels ook al waren opgenomen.
Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van een vals proces-verbaal. Nu geen sprake is van een vals proces-verbaal kan verdachte ook niet worden veroordeeld voor valsheid in geschrift, het gebruik maken van een vals geschrift en meineed. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Dit vonnis is gewezen door
mrs Bergman, voorzitter,
Bosman en Hartmann, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Durieux, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2008.
Mr. Hartmann is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.