ECLI:NL:RBSGR:2008:BC8610
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrondverklaring verzet tegen uitspraak inzake Wob-verzoek UWV
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 maart 2008 uitspraak gedaan over het verzet van een opposante tegen een eerdere uitspraak van 27 juli 2007. De opposante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV en verzocht om toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelde dat het UWV niet verplicht was om een afzonderlijke beslissing te nemen over het Wob-verzoek, omdat het verzoek van opposante in het bezwaarschrift was opgenomen en het UWV hierop adequaat had gereageerd. De rechtbank stelde vast dat het UWV binnen de wettelijke termijn had gereageerd op het verzoek om toezending van de stukken en dat het verzoek als een aanvraag om een beslissing moest worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef.
De zitting ter behandeling van het verzet vond plaats op 9 november 2007, waarbij de opposante niet verscheen. De rechtbank overwoog dat de rechterlijke overwegingen in de eerdere uitspraak voldoende waren onderbouwd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank benadrukte dat het UWV op goede gronden had gesteld dat het verzoek van opposante moest worden behandeld als een verzoek om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken, en niet als een Wob-verzoek. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak.