ECLI:NL:RBSGR:2008:BC8650
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoekster in verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit voor minderjarige
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 maart 2008 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster] om vast te stellen dat haar minderjarige dochter [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit bezit. [verzoekster], van Marokkaanse nationaliteit, heeft op 12 september 2005 het verzoekschrift ingediend, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat mr. P.J. de Bruin. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. J. E.A. Pesch, heeft zich tegen het verzoek verzet en stelde primair dat [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] in Marokko is geboren en dat het gezag over haar volgens Marokkaans recht bij de vader, de heer [A], ligt. Aangezien [verzoekster] niet de wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] is, kon zij het verzoek niet indienen.
De rechtbank overwoog verder dat de echtscheiding tussen [A] en zijn eerste vrouw op 20 november 2000 was uitgesproken, en dat [A] op het moment van de geboorte van [minderjarige] niet rechtsgeldig gehuwd was met [verzoekster]. Hierdoor kon [minderjarige] niet op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) het Nederlanderschap van rechtswege verkrijgen, omdat er geen juridische vader was die de Nederlandse nationaliteit bezat. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard moest worden, en dat het verzoek, indien ontvankelijk, zou zijn afgewezen.
De beschikking is gegeven door mr. C.W.T. Vriezen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De rechtbank heeft hiermee de juridische positie van [verzoekster] en [minderjarige] in het kader van het Nederlanderschap en de wettelijke vertegenwoordiging helder uiteengezet.