ECLI:NL:RBSGR:2008:BC8994

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/10612
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring van vreemdeling in asielzoekerscentrum

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 april 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, die op 22 maart 2008 door de Staatssecretaris van Justitie was opgelegd. De vreemdeling verbleef op het moment van de maatregel in een asielzoekerscentrum (AZC) te Luttelgeest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling, ondanks het ontbreken van een inschrijving in de GBA, zijn verblijf in het AZC als zijn vaste woon- of verblijfplaats kon aanmerken. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats had, en dat de maatregel van bewaring derhalve onrechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de vreemdeling van € 700,-. Daarnaast zijn de proceskosten van de vreemdeling, ter hoogte van € 644,-, toegewezen aan de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken die de status van een asielzoekerscentrum als vaste woon- of verblijfplaats bevestigen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de toepassing van de Vreemdelingenwet 2000.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 08/10612
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
alias [naam],
geboren op [geboortedatum],
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 22 maart 2008 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 26 maart 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 31 maart 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door, mr. I Haanstra, advocaat en waarnemer voor zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. C.H.H.P.M. Kelderman. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wet en of de maatregel in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat de maatregel die aan eiser op 10 maart 2008 op grond van artikel 59, tweede lid, Vw 2000 was opgelegd onrechtmatig was omdat de termijn van overdracht op grond van de Dublin Verordening op het moment van het opleggen van de maatregel reeds was verstreken. Aangezien de onderhavige maatregel aansluitend aan de maatregel van 10 maart 2008 is opgelegd, heeft de onrechtmatigheid van die maatregel tot gevolg dat ook de onderhavige maatregel onrechtmatig is. Nu echter bij uitspraak van heden de rechtbank het beroep tegen de maatregel van 10 maart 2008 ongegrond heeft verklaard (AWB 08/8706), kan deze beroepsgrond niet slagen.
2.3. Eiser heeft verder onder meer aangevoerd dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen. Daartoe is gesteld dat eiser tot op het moment van inbewaringstelling in een asielzoekerscentrum verbleef.
2.4. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 kan indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert in bewaring worden gesteld de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g, en h.
2.5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de bewaring vordert vanwege het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting. In de maatregel heeft verweerder dit vermoeden gebaseerd op de omstandigheden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit 2000 en geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2.6. Door verweerder is niet bestreden dat eiser op het moment van het opleggen van de direct aan de onderhavige maatregel voorafgaande maatregel van 10 maart 2008 verbleef in een asielzoekerscentrum. Dit blijkt ook het proces-verbaal van gehoor van eiser voorafgaande aan de inbewaringstelling en het proces-verbaal van staandehouding. Blijkens deze processen-verbaal verbleef eiser in het AZC te Luttelgeest. Daargelaten of eiser in de GBA op dit adres was ingeschreven, is aldus aangetoond dat het AZC te Luttelgeest de vaste woon- of verblijfplaats was van eiser op het moment van het opleggen van de maatregel van 10 maart 2008. De rechtbank acht geen grond aanwezig om een asielzoekerscentrum niet als een vaste woon- of verblijfplaats aan te merken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 26 maart 2004 (AWB 05/12571; LJN: AP4391) en 27 maart 2003 (AWB 03/34398; LJN: AL1729). Dit klemt te meer nu in de onderhavige situatie niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat het verblijf van eiser in het AZC te Luttelgeest – los van de inbewaringstelling – zou worden beëindigd. Het voorgaande brengt met zich dat verweerder ten onrechte het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats van eiser aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd.
2.7. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit 2000. Deze enkele grond kan echter niet dragend zijn voor de opgelegde maatregel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 mei 2002 (JV 2002/205).
2.8. Nu verweerder zich op basis van de in de maatregel genoemde gronden niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de openbare orde de inbewaringstelling vordert, is de maatregel in strijd met de wet.
2.9. Gezien het voorgaande is het beroep gegrond, waaruit voortvloeit dat de opheffing van de bewaring dient te worden bevolen. De rechtbank is van oordeel dat de inbewaringstelling van meet af aan onrechtmatig was. De rechtbank ziet dan ook aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen vanaf de dag van de inbewaringstelling, te weten 22 maart 2008. Voor de ten onrechte doorgebrachte dagen in een Huis van Bewaring komt eiser derhalve een bedrag toe van 10 x € 70,- = € 700,-.
2.10. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij de waarde per punt € 322,- bedraagt; wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 700,- ;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P. Karsowidjojo als griffier op 1 april 2008.
w.g. P. Karsowidjojo
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: