ECLI:NL:RBSGR:2008:BC9839

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
293510 / HA RK 07.911
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Weiss
  • A. Vriezen
  • J. van der Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vast recht en uitroeping in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de heffing van vast recht in een kort geding. De zaak betreft een verzoekschrift van [verzoeker] waarin hij verzoekt te verklaren dat er geen griffierecht verschuldigd is in de zaak [A] tegen de Staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat door [A] in kort geding was gedagvaard en dat er verschillende verzoeken om aanhouding zijn gedaan. De kern van het geschil draait om de vraag of de zaak al dan niet is uitgeroepen voordat deze werd ingetrokken. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 2 lid 1 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) vast recht geheven wordt na de eerste uitroeping van de zaak. De rechtbank concludeert dat de zaak op 26 februari 2007, de datum van de rolzitting, als uitgeroepen moet worden beschouwd, ondanks dat de inhoud van de beslissing tot aanhouding eerder aan partijen was meegedeeld. Hierdoor was [A] op het moment van intrekking van de zaak op 9 maart 2007 al vast recht verschuldigd. De griffier had het verschuldigde bedrag van € 251,-- correct vastgesteld en de rechtbank verklaart het verzet van [verzoeker] ongegrond.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 293510 / HA RK 07.911
Beschikking van 10 april 2008
in de zaak van:
[verzoeker],
advocaat en procureur te [plaats],
verzoeker,
t e g e n:
DE GRIFFIER VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK
TE 's-GRAVENHAGE,
verweerder,
vertegenwoordigd door [...].
Partijen worden hierna aangeduid met '[verzoeker]' en 'de griffier'.
1. Het procesverloop:
1.1 [verzoeker] heeft op 16 augustus 2007 een verzoekschrift ingediend, waarin hij de rechtbank verzoekt voor recht te verklaren dat er in de zaak [A] vs De Staat geen griffierecht verschuldigd is.
1.2 De griffier heeft op 10 januari 2008 een verweerschrift ingediend.
1.3 Beide partijen hebben te kennen gegeven af te zien van een mondelinge behandeling.
2. De beoordeling:
2.1 De rechtbank vat het verzoekschrift van [verzoeker] op als een op artikel 25 lid 1 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) gegrond verzet.
2.2 De onderliggende zaak, waarin het vast recht is geheven, betreft een procedure in kort geding tussen de heer [A] (hierna: [A]) als eiser met [verzoeker] als procureur en de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) als gedaagde.
2.3 De rechtbank gaat uit van de volgende niet weersproken (chronologisch weergegeven) feiten - voor zover relevant - :
a. De Staat is door [A] in kort geding gedagvaard tegen de zitting van 8 februari 2007.
b. Bij faxbericht van 29 januari 2007 heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht om een nieuwe datum.
c. De mondelinge behandeling is vervolgens bepaald op 26 februari 2007.
d. [A] heeft de Staat op 9 februari 2007 opnieuw doen dagvaarden, ditmaal tegen de zitting van 26 februari 2007.
e. Bij faxbericht van 23 februari 2007 heeft [verzoeker] verzocht om aanhouding van de zaak.
f. Op dezelfde dag heeft de griffier partijen telefonisch bericht dat de zaak pro forma wordt aangehouden tot 10 maart 2007.
g. Bij faxbericht van 9 maart 2007 heeft [verzoeker] bericht dat hij het kort geding intrekt.
2.4 Partijen twisten over de vraag of [A] bij bovengenoemde gang van zaken al dan niet vast recht verschuldigd was, welk vast recht door de griffier is vastgesteld op een bedrag van € 251,--, dat door [A] op 12 december 2007 is voldaan.
2.5 [verzoeker] betoogt dat geen vast recht verschuldigd is omdat het kort geding, na een aantal aanhoudingen, reeds voordat het ter zitting zou worden behandeld is ingetrokken, zonder dat de zaak ooit is uitgeroepen.
2.6 De griffier meent daarentegen dat het verzoek om aanhouding genoemd onder 2.3 sub e formeel is behandeld op de rolzitting van 26 februari 2007, voor welke zitting de zaak is uitgeroepen, zodat de zaak niet vóór de eerste uitroeping is ingetrokken en derhalve op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 1 WTBZ vast recht verschuldigd is.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 2 lid 1 WTBZ bepaalt onder meer dat ná de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting van elke eisende partij vast recht geheven wordt. Hieruit volgt dat de eisende partij bij intrekking van een zaak vóór het moment van de eerste uitroeping geen vast recht verschuldigd is. Ter beoordeling staat derhalve of de zaak is uitgeroepen.
2.8 Alvorens een rechter in een zaak enige beslissing kan nemen, dient de zaak voor de heffing van vast recht als uitgeroepen te worden beschouwd. De beslissing tot aanhouding van de behandeling moet dus geacht worden te zijn genomen op 26 februari 2007, de voor de mondelinge behandeling bepaalde datum. Hieraan doet niet af dat de inhoud van deze (voorgenomen) beslissing partijen telefonisch reeds eerder, namelijk op 23 februari 2007, in het vooruitzicht was gesteld. Op het moment van intrekking van de zaak (9 maart 2007) was de zaak derhalve reeds uitgeroepen en daarmee vast recht verschuldigd geworden.
2.9 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de griffier terecht vast recht overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 lid 1 WTBZ in rekening heeft gebracht. Het verzet dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING:
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Weiss, Vriezen en Van der Veen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.