ECLI:NL:RBSGR:2008:BD0152

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/754165-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van Essen
  • M. van Rens
  • J. Meijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeende uitbuiting in de prostitutie

Op 22 april 2008 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van uitbuiting in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. Th.U. Hiddema. De officier van justitie, mr. M.R.B. Mos, had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, waarvan één jaar voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 15.000 aan de benadeelde partij, [Y].

Tijdens de zittingen op 10 januari en 8 april 2008 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van uitbuiting. De rechtbank stelde vast dat de aangeefsters, [X] en [Y], reeds werkzaam waren in de prostitutie voordat zij de verdachte leerden kennen en dat er geen bewijs was dat zij door de verdachte gedwongen werden om in deze situatie te blijven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in een uitbuitingssituatie handelde, maar dat de aangeefsters instemden met de werkwijze van de verdachte.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de noodzaak om de omstandigheden van de betrokkenen zorgvuldig te overwegen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VONNIS)
parketnummer 09/754165-07
's-Gravenhage, 22 april 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 10 januari 2008 en van 8 april 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr M.R.B. Mos heeft gevorderd dat verdachte terzake van het onder feit 1 onder het eerste cumulatief/alternatief en het tweede cumulatief/alternatief en het onder feit 2 onder het eerste cumulatief/alternatief en het tweede cumulatief/alternatief telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [Y] tot een bedrag van € 15.000,=, zulks met oplegging aan verdachte van de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 15.000,=, subsidiair 105 dagen hechtenis. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat een deel van dit bedrag als voorschot aan de benadeelde partij zal worden toegewezen.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd -na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 onder het eerste cumulatief/alternatief en het tweede cumulatief/alternatief en onder feit 2 onder het eerste cumulatief/alternatief en het tweede cumulatief/alternatief is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Volgens de officier van justitie heeft verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin aangeefsters zich bevonden, die erin bestond dat ze geen Nederlands spraken en geen mogelijkheden hadden om uit de prostitutie te stappen. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan uitbuiting als bedoeld in het bepaalde in artikel 237f eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
In het algemeen kan worden gesteld dat van uitbuiting sprake kan zijn indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué in Nederland pleegt te verkeren. Een eventuele instemming van het slachtoffer met zijn/haar uitbuiting is dus niet bepalend. Wezenlijk is dat het slachtoffer in de gegeven omstandigheden geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken of te blijven, zodat in feite de vrijwilligheid bij het slachtoffer geheel, althans in hoge mate ontbreekt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat in de relatie tussen verdachte en de aangeefsters [X] en [Y] sprake was van een uitbuitingssituatie in vorenbedoelde zin. Daarbij is van belang dat aangeefsters [X] en [Y] reeds voordat zij verdachte leerden kennen werkzaam waren in de prostitutie. Zij hebben verklaard niet door verdachte gedwongen te zijn om in de prostitutie te (blijven) werken. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat aangeefsters in dit verband geen andere optie hadden. Verdachte regelde verder de kamerhuur voor aangeefsters omdat zij de Nederlandse taal niet (goed) machtig waren.
Weliswaar komt uit de verklaringen van aangeefsters ook naar voren dat verdachte vrijwel dagelijks in de prostitutiestraten waar aangeefsters werkten aanwezig was, hij de hoeveelheid klanten die zij hadden en het geld wat zij verdienden controleerde en dat zij geld aan hem hebben moeten afstaan, maar niet aannemelijk is geworden dat dit is gebeurd in een situatie waarin sprake is geweest van een zodanige kwetsbare en afhankelijkheidspositie dat zij geen andere keuze hadden. Veeleer is aannemelijk geworden dat aangeefsters met vorenvermelde werkwijze hebben ingestemd en dat verdachte als pooier voor hen optrad. De enkele omstandigheid dat verdachte daarbij (louter) uit was op financieel gewin maakt nog niet dat verdachtes gedragingen dienen te worden aangemerkt als uitbuiting in de zin van artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte dient dan ook van deze feiten te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder feit 1 onder het tweede cumulatief/alternatief en het onder feit 2 onder het tweede cumulatief/alternatief telastgelegde oordeelt de rechtbank het volgende. Nu de rechtbank, zoals hierboven is overwogen, tot het oordeel komt dat geen sprake is van een feitencomplex dat kan worden aangemerkt als een uitbuitingssituatie in de zin van voormeld artikel, kan verdachte evenmin verweten worden dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit een dergelijke situatie. Mitsdien dient ook vrijspraak te volgen van dit onderdeel van de telastlegging.
De vordering van de benadeelde partij.
[Y], p/a [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 15.000,=.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 onder het eerste cumulatief/alternatief en het tweede cumulatief/alternatief en onder 2 onder het eerste cumulatief/alternatief en het tweede cumulatief/alternatief telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij [Y], p/a [adres], niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Essen, voorzitter,
Van Rens en Meijers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr drs Verkennis, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2008.