ECLI:NL:RBSGR:2008:BD1602

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2456 WOW44
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor dakkapel in strijd met gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft eiser beroep aangetekend tegen de weigering van een bouwvergunning voor het plaatsen van dakkapellen op zijn woning. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 25 januari 2008 uitspraak gedaan. Eiser stelde dat de weigering in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat voor een andere woning in de buurt wel een vergunning was verleend voor een dakkapel die de maximaal toegestane hoogte overschreed. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk, verwees naar een negatief advies van de welstandscommissie, die oordeelde dat het bouwplan niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank constateerde dat de hoogte van de dakkapellen, 1,84 meter, de maximaal toegestane hoogte volgens de welstandsnota overschreed. Eiser had geen tegenadvies ingediend om het welstandsadvies te weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de vergunningverlening voor de andere woning op een vergissing berustte en dat er geen reden was om aan de adviezen van de welstandscommissie te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/2456 WOW44
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij schrijven van 10 mei 2005 is namens eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een zogeheten lichte bouwvergunning voor het plaatsen van een dakkapel in het voordakvlak en het achterdakvlak van de woning op het perceel kadastraal bekend, gemeente [plaats] [sectie, nummer 1], plaatselijk bekend [adres 1] te [plaats] alsmede een dakkapel in het achterdakvlak van de woning op het perceel kadastraal bekend, gemeente [plaats] [sectie, nummer 2], plaatselijk bekend [adres 2] te [plaats].
Op 13 juni 2006 is de aanvraag aangepast waarbij deze zich beperkt tot het plaatsen van een dakkapel in het voordakvlak en het achterdakvlak van genoemde woning [adres 1].
Bij besluit van 21 juni 2006 heeft verweerder de aanvraag, zoals aangepast, geweigerd.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 februari 2007, verzonden op 20 februari 2007, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 29 november 2006, eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 8 november 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen en bijgestaan door ing. [A].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en ing. [C].
Motivering
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen uitsluitend in geschil is de hoogte van de op te richten dakkapellen. Deze hoogte bedraagt volgens het (aangepaste) bouwplan circa 1,84 m.
Eiser heeft in beroep aangevoerd, kort weergegeven, dat de weigering van de vergunning in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiser voert aan dat verweerder in 2005 een bouwvergunning heeft verleend voor het plaatsen van twee dakkapellen met een kozijnhoogte van 1,90 m met betrekking tot de woning op het perceel [adres 3] te [plaats].
Verweerder heeft zich, gelet op de adviezen van de welstandscommissie van 22 mei 2006 en 19 juni 2006, op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het bouwplan voorziet in dakkapellen met een hoogte die meer bedraagt dan de maximaal toegestane hoogte zoals vermeld in de welstandsnota. Voorts ziet verweerder in de omstandigheid dat voor de woning aan de [adres 3] een vergunning is verleend voor een dakkapel met een hoogte die meer bedraagt dan maximaal in de welzijnsnota is toegestaan, geen reden ten gunste van eiser van deze nota af te wijken.
Artikel 44 van de Woningwet (hierna: Wow) luidde ten tijde hier van belang en voorzover van belang, als volgt:
De reguliere bouwvergunning mag slechts en moet worden geweigerd, indien:
a. (...);
b. (...);
c. (...);
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. (...).
Binnen de gemeente Ouderkerk is van toepassing de door de gemeenteraad op 24 juni 2004 vastgestelde en per 1 juli 2004 in werking getreden welstandsnota. In paragraaf 7.7 van deze nota is de hoogte met betrekking tot dakkapellen bepaald op maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1,50 meter gemeten vanaf de voet dakkapel tot de bovenzijde van het boeiboord of daktrim.
De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de te plaatsen dakkapellen, 1,84 meter, de maximaal toegelaten hoogte, zoals genoemd in de welstandsnota, overschrijdt. De welstandscommissie heeft op grond hiervan een negatief advies uitgebracht.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 16 maart 1999, inzake H01.98.1290, gepubliceerd in BR 1999, p.789) mag het bestuursorgaan, hoewel het niet aan het welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem rust, aan het welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bestuursorgaan het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag had mogen leggen.
De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat verweerder in dit geval de adviezen van de welstandscommissie niet heeft mogen volgen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser geen tegenadvies heeft ingebracht. De rechtbank is voorts niet gebleken van zodanige gebreken dat verweerder de adviezen niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen.
Uit het voorgaande volgt, mede gelet op het limitatief imperatieve karakter van de weigeringsgronden van artikel 44, eerste lid, van de Wow, dat verweerder de gevraagde bouwvergunning diende te weigeren.
Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel dient te falen.
Het staat weliswaar vast dat verweerder voor de woning aan de [adres 3] een vergunning heeft verleend voor een dakkapel met een hoogte die meer bedraagt dan maximaal in de welzijnsnota is toegestaan, gelet op het limitatief imperatieve stelsel van artikel 44, eerste lid, van de Wow, kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet leiden tot het verlenen van een bouwvergunning in strijd met dit artikel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 september 1996, gepubliceerd in JB 1996/243
(LJN: AH6294) en van 24 maart 2004, gepubliceerd in JB 2004/204
(LJN: AO6122).
Verweerder heeft overigens in de stukken alsmede ter zitting naar voren gebracht dat de vergunningverlening voor de woning aan de [adres 3] op een vergissing berust en zeker niet moet worden begrepen als een bewust afwijken van de welstandsnota. De rechtbank ziet geen reden hieraan te twijfelen.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier
J.A. de Kievit-Tempels.