ECLI:NL:RBSGR:2008:BD1694

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 08/196
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.Th. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige intrekking van subsidie en voorschot schadevergoeding in kort geding

In deze zaak, die werd behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage, vorderde de Stichting Support Foundation-Rijnmond (SFR) een voorschot op schadevergoeding van de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van de onrechtmatige intrekking van een subsidie. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van het gerechtshof 's-Gravenhage, waarin werd vastgesteld dat de intrekking van de subsidie door het Regionaal Bestuur voor Arbeidsvoorziening (RBA) onrechtmatig was. SFR had een subsidie ontvangen voor een werkgelegenheidsproject voor langdurig werkloze gehandicapten, maar deze subsidie werd ingetrokken omdat de aan de subsidie verbonden voorschriften niet zouden zijn nageleefd. SFR stelde dat zij spoedeisend belang had bij een voorschot van € 700.000,-- om haar crediteuren te kunnen betalen en om een schadestaatprocedure te kunnen voeren. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de totale schade van SFR op voorhand niet realistisch leek, er voldoende aannemelijk was dat de Staat uiteindelijk een substantieel bedrag aan SFR zou moeten betalen. De voorzieningenrechter wees een beperkt voorschot van € 30.000,-- toe, omdat er een aanzienlijk restitutierisico bestond. De Staat werd ook veroordeeld in de proceskosten van SFR. Het vonnis werd uitgesproken op 10 april 2008.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 10 april 2008,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 08/196 van:
de stichting
Stichting Support Foundation-Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. E. Grabandt,
advocaten mr. R. van den Berg Jeths en mr. E. Hermsen,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voorheen Arbeidsvoorzieningsorganisatie, het Regionaal Bestuur voor Arbeidsvoorziening in de regio Rijnmond),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. A.J.J.G. Schijns.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als SFR en gedaagde als de Staat of het RBA.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 26 maart 2008 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij besluit van 23 februari 1994 heeft het RBA aan de toenmalige Gemeenschappelijke Medische Dienst Rotterdam (de GMD), op grond van de destijds geldende Regeling Europees Sociaal Fonds, subsidie toegekend ten behoeve van een werkgelegenheidsproject voor langdurig werkloze gehandicapten. De subsidie voor het jaar 1994 bedroeg maximaal f 676.000,--. Tussen de GMD en de stichting The European Club (TEC) is een overeenkomst gesloten terzake de besteding van de subsidie. TEC heeft zich hierbij verbonden tot het oprichten van SFR, welke stichting het project zou uitvoeren. In maart 1994 is een eerste voorschot van f 338.000,-- aan SFR overgemaakt.
1.2. Bij besluit van 29 augustus 1994 heeft het RBA de subsidie ingetrokken, (onder meer) omdat volgens het RBA was gebleken dat de aan de subsidie verbonden voorschriften niet werden nageleefd. Namens de Staat zijn ten laste van SFR diverse derdenbeslagen gelegd.
1.3. Bij arrest van 13 mei 2004 heeft het gerechtshof 's-Gravenhage (hierna: het hof) voor recht verklaard dat het RBA door zijn besluit van 29 augustus 1994 tot het intrekken c.q. stopzetten van de subsidie onrechtmatig jegens SFR heeft gehandeld en het RBA veroordeeld om aan SFR te vergoeden de schade die SFR heeft geleden en/of zal lijden door het onrechtmatige optreden van het RBA, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het leggen van de beslagen. Het hof heeft hierbij overwogen dat SFR er door de uitlatingen van het toenmalige hoofd bij het RBA gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat ook bij het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden, de subsidie zou worden gehandhaafd. Het door de Staat tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep is bij arrest van 3 februari 2006 door de Hoge Raad verworpen.
1.4. Na het arrest van de Hoge Raad heeft tussen partijen overleg plaatsgevonden. SFR heeft de Staat een op 13 juli 2006 gedateerde schadestaat doen toekomen. Bij brief van 16 januari 2007 heeft de Staat hierop gereageerd. Ten aanzien van een aantal schadeposten heeft de Staat verklaard dat deze in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen, mits deze nader met stukken worden onderbouwd.
1.5. Bij brief van 5 februari 2007 heeft de Staat aan SFR bericht dat, nu SFR niet inhoudelijk op de brief van 16 januari 2007 heeft gereageerd, de Staat zelfstandig een bedrag aan schadevergoeding heeft vastgesteld, namelijk een bedrag van € 18.659,94. Voorts is in deze brief vermeld dat een aantal schadeposten kunnen worden vergoed, mits de relevante facturen dan wel nadere onderbouwing zou worden verschaft. Het betreft hier de posten '[A] (accountants)', 'huur bedrijfsruimte september t/m december 1994', 'kosten jurdische bijstand [B]/[C] en [D]/[E]', kosten medewerkers zaaksafhandeling 1994' en 'realisatie gesubsidieerd project 1994'.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. SFR vordert - zakelijk weergegeven - de Staat te veroordelen om, als voorschot op schadevergoeding, aan SFR te betalen een bedrag van € 700.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 1994.
2.2. Hiertoe voert SFR - zakelijk en verkort weergegeven - het volgende aan.
SFR heeft spoedeisend belang bij een voorschot op schadevergoeding. Zij moet namelijk met de grootste spoed haar crediteuren betalen, ter vermijding van claims en procedures. Ook heeft SFR een voorschot nodig om een schadestaatprocedure te kunnen voeren. Het gevorderde voorschot is ook meer dan redelijk, omdat de totale vordering € 51.500.000,-- bedraagt. Ondanks toezeggingen heeft de Staat nog geen enkel voorschot betaald.
Behalve het toegezegde bedrag komen onder meer de volgende posten voor toewijzing in aanmerking.
-'Parttime medewerkers'. De Staat heeft erkend dat deze schadepost (totale schade f 593.600,--) deels vergoed kan worden.
-'Realisatie en extra realisatie project'. SFR heeft het project voor eigen rekening voortgezet. Dit is op rechtmatige wijze gedaan, hetgeen onder meer blijkt uit het rapport van [A] accountants. In aanmerking genomen dat het project 66 deelnemers heeft gekend, gaat het hier om een schadepost van f 1.446.640, . Nu het gaat om een meerjarenproject is er bovendien sprake van aanzienlijke vervolgschade.
-'Facturen [F]'. [F], het bedrijf van de heer [G], heeft diverse werkzaamheden verricht terzake projectmanagement, crisismanagement en zaaksafhandeling na de beslaglegging.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Vooropstaat dat de Staat door het hof is veroordeeld tot het vergoeden van de schade die SFR heeft geleden en zal lijden door het intrekken van de subsidie. De aansprakelijkheid staat dus vast. Hoe groot de te vergoeden schade is zal moeten worden vastgesteld in een schadestaatprocedure. Een kort geding is hiervoor niet geschikt, zeker niet als het - zoals hier - gaat om een complex geschil, met vele, weinig omlijnde schadeposten. Op zichzelf is het mogelijk dat in kort geding een voorschot wordt toegewezen, maar de kortgedingrechter dient daarbij wel terughoudend te zijn. De vordering moet voldoende aannemelijk zijn en het spoedeisend belang moet duidelijk zijn. Ook het restitutierisico kan een rol spelen.
3.2. Hoewel de omvang van de volgens SFR voor vergoeding in aanmerking komende totale schade (51,5 miljoen euro) op voorhand weinig realistisch voorkomt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel voldoende aannemelijk dat de Staat uiteindelijk een substantieel bedrag aan SFR zal dienen te betalen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe, met betrekking tot een tweetal posten, het volgende.
3.3. Ten eerste de post 'parttime medewerkers'. Het betreft hier onder meer kosten voor crisismanagement van SFR in 1994. In zijn brief van 16 januari 2007 heeft de Staat verklaard dat deze post in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt, echter niet in de gestelde omvang. Met de Staat is de voorzieningenrechter van oordeel dat het om (te) forse declaraties gaat. Dat er ten aanzien van deze post een substantieel deel toewijsbaar zal zijn acht de voorzieningenrechter niettemin aannemelijk. De Staat heeft ter zitting gesteld dat deze post meer concretisering en onderbouwing behoeft dan een enkele vermelding van uren maal een uurtarief. Hierbij ziet de Staat kennelijk de tot de schadestaat behorende specificaties over het hoofd, waarin wel degelijk is vermeld om welke werkzaamheden het gaat. Overigens gaat het hier naar voorlopig oordeel niet om afgeleide schade die niet voor vergoeding in aanmerking komt, zoals de Staat heeft betoogd. Het gaat immers om schade van SFR zelf, bestaande uit de bedragen die zij aan haar crediteuren moet voldoen.
3.4. De tweede te bespreken schadepost is de post 'realisatie project'. Enerzijds lijkt SFR hier op het verkeerde spoor te zitten. SFR gaat namelijk uit van 66 deelnemers, terwijl het toegekende subsidiebedrag - zoals de Staat onbetwist heeft gesteld - was gebaseerd op maximaal 25 deelnemers. Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat er aanleiding bestaat om de op 66 deelnemers gebaseerde kosten (volledig) aan te merken als schade die SFR geleden heeft als gevolg van het intrekken van de toegekende subsidie. Anderzijds is, mede gelet op de overgelegde stukken (waaronder de verklaring [A] accountants), thans wel voldoende aannemelijk dat de bodemrechter in dit opzicht een substantieel bedrag zal toewijzen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de helft van het over 1994 toegekende maximale subsidiebedrag nooit is uitgekeerd. Het standpunt van de Staat dat het de eigen keuze van SFR is geweest om het project voort te zetten, gaat eraan voorbij dat SFR logischerwijs verplichtingen was aangegaan jegens derden.
3.5. Reeds op grond van het voorgaande is op zichzelf voldoende aannemelijk dat SFR een substantiële vordering heeft op de Staat. Hierbij wordt in het algemeen nog opgemerkt dat voor toewijsbaarheid van de schadevordering van SFR niet vereist is dat de omvang van de schade 100% nauwkeurig kan worden vastgesteld. Deze kan immers eventueel ook geschat worden.
3.6. Tegen toewijzing van een (hoog) voorschot pleit echter dat er, zoals de Staat terecht heeft aangevoerd, sprake is van een aanzienlijk restitutierisico. SFR is dit kort geding immers mede begonnen omdat zij naar haar zeggen crediteuren diende te voldoen, waaronder bijvoorbeeld het bedrijf van de heer [G] (tevens voorzitter SFR). Mede om deze reden is de kans niet gering dat SFR bij een andersluidende bodemuitspraak weinig of geen verhaal zal bieden. Verder heeft SFR onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar crediteuren dreigen met procedures. In zoverre kan dus er dus niet van worden uitgegaan dat SFR spoedeisend belang heeft bij een hoog voorschot. SFR heeft er echter wel belang bij dat zij in staat zal zijn een schadestaatprocedure te voeren, zodat de uitspraak van het hof vervolg kan krijgen. De genoemde belangen afwegende, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het toewijzen van een beperkt voorschot van € 30.000,--. De voorzieningenrechter gaat er hierbij overigens vanuit dat de Staat het toegezegde bedrag van € 18.659,94 al heeft voldaan, nu de Staat dit ter zitting gemotiveerd heeft gesteld en SFR dit vervolgens niet heeft betwist.
3.7. Nu de vordering deels zal worden toegewezen, zal de Staat worden veroordeeld in de kosten van dit geding, met dien verstande dat het bedrag dat de Staat voor het griffierecht aan SFR dient te betalen zal worden gematigd tot het met het toe te wijzen bedrag overeenkomende griffierecht, te weten € 660, .
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
veroordeelt de Staat om aan SFR, bij wijze van voorschot op schadevergoeding, te betalen een bedrag van € 30.000,--;
veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van SFR begroot op € 1.561,44, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 660,-- aan griffierecht en € 85,44 aan dagvaardingskosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
SV