ECLI:NL:RBSGR:2008:BD2278

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/758371-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Poustochkine
  • C. Pabbruwe-Cohen Tervaert
  • M. Meijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal van ouderen door middel van babbeltruc

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 mei 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van meerdere ouderen. De verdachte heeft zijn slachtoffers bewust uitgekozen en hen benaderd met een babbeltruc, waarbij hij hen heeft weten te overtuigen om hun bankpassen en pincodes af te geven. Vervolgens hebben de verdachte en zijn medeverdachte direct geld opgenomen bij geldautomaten, waardoor aanzienlijke bedragen van de rekeningen van de slachtoffers zijn gehaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij zowel de oplichting als de diefstal, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat hij zich moet houden aan de voorschriften van de Reclassering. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling van schadevergoedingen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de lafhartige wijze waarop de verdachte hen heeft benaderd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de kans op recidive, wat heeft geleid tot de beslissing om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/758371-07
's-Gravenhage, 22 mei 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres];
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 februari 2008 en 8 mei 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.A. van de Weerd, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. S. Jordaan heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 7 cumulatief ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 cumulatief, 2 cumulatief, 3 cumulatief, 4 cumulatief, 5 cumulatief, 6, 8 cumulatief en 9 tenlastegelegde ( of: 1,2,3,4,5 en 8 cumulatief, en 6 en 9 tenlastegelegde) wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften van de reclassering.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partijen geconcludeerd tot:
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van
€ 5.000,- en niet-ontvankelijk verklaring voor het overige;
- afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2];
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot een bedrag van € 3.400,- en niet-ontvankelijk verklaring voor het overige;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] tot een bedrag van
€ 3.656,50;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] voor een bedrag van
€ 14.499,- en niet-ontvankelijk verklaring voor het overige.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot:
- € 5.000,-, subsidiair 55 dagen hechtenis ten behoeve van [benadeelde partij 1] voornoemd;
- € 3.400,-, subsidiair 47 dagen hechtenis ten behoeve van [benadeelde partij 3] voornoemd;
- € 3.656,50,-, subsidiair 48 dagen hechtenis ten behoeve van [benadeelde partij 4] voornoemd;
- € 14.499,-, subsidiair 102 dagen hechtenis ten behoeve van [benadeelde partij 5] voornoemd.
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat met betrekking tot de beslissingen op de vorderingen van benadeelde partijen bepaald zal worden dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door een mededader dan wel mededaders aan de benadeelde partijen, dan wel bij gehele of gedeeltelijk voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde verplichting tot betaling aan de staat zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Partiële nietigheid van de dagvaarding.
In het bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit is niet omschreven op grond van welke feitelijke gedragingen verdachte het slachtoffer heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 550,-. De tenlastelegging voldoet daardoor niet aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van Strafvordering en de rechtbank zal de tenlastelegging op dit onderdeel nietig verklaren.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding 3 cumulatief, 4 eerste alternatief, 5 eerste alternatief, 7 cumulatief, 8 eerste alternatief en onder 9 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder nog het volgende overwogen.
Ten aanzien van feit 3 cumulatief
Medeverdachte [B] kon met behulp van een telefoontap op heterdaad worden aangehouden voor dit feit. Verbalisanten zagen hem bellend de woning uitkomen terwijl zij hoorden hoe hij de pincode van het slachtoffer ontfutselde. Vervolgens zagen verbalisanten hem pinnen, waarop ze hem hebben aangehouden. [B] heeft verklaard dat hij die dag samen met verdachte was en dat verdachte op hem wachtte terwijl hij het feit pleegde. Verdachte ontkent echter elke betrokkenheid. In het dossier bevinden zich verder geen stukken die de verklaring van [B] ondersteunen. De rechtbank is van oordeel, dat een enkele verklaring onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van feit 7 en 8 cumulatief
Medeverdachte [B] heeft verklaard dat hij samen met verdachte en een of meer medeverdachten deze oplichtingen en diefstallen heeft gepleegd. Verdachte en de medeverdachten ontkennen echter elke betrokkenheid. De verklaringen van [B] vinden geen steun in andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 9
Uit de aangifte die namens [benadeelde partij 5] is gedaan blijkt dat er in de periode van 4 september tot en met 14 september zonder toestemming of medeweten van het slachtoffer grote bedragen van zijn rekening zijn afgeschreven. Uit de aangifte blijkt niet hoe deze pintransacties hebben kunnen plaatsvinden. Onduidelijk is wanneer de bankpassen in andere handen zijn gekomen en hoe de bijbehorende pincodes bekend zijn geraakt.
Verdachte heeft ontkend iets met de oplichting dan wel de diefstal te maken te hebben gehad. De verklaring van medeverdachte [B] dat verdachte betrokken was bij deze feiten is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, nu deze verklaring geen steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Bewijsoverweging
Algemeen
Medeverdachte [B] heeft in zijn verhoor van 11 december 2007 (pag. 1211 e.v.) naar eigen zeggen openheid van zaken gegeven over de gang van zaken met betrekking tot de tenlastegelegde feiten. Daarbij heeft hij belastend verklaard over verdachte en de medeverdachten [C] en [D] (bijgenaamd Lippie). Vanaf begin september 2007 zouden zij met z'n vieren hebben besproken zich met oplichtingen bezig te gaan houden. Hun werkwijze was volgens [B] het merendeel van de tijd als volgt. Er werd gebruik gemaakt van de auto van [D] en vervolgens zochten verdachte en zijn medeverdachten al rondrijdend potentiële slachtoffers uit die volgens hen gemakkelijk op te lichten waren. Ze reden vaak rond in de buurt van bejaardentehuizen of bij bepaalde supermarkten. Zodra ze een slachtoffer op het oog hadden, stapte één van hen uit en die volgde het slachtoffer dan naar zijn woning. Als het slachtoffer bij het portiek van zjjn woning was, werd door die persoon net gedaan alsof hij ook in dat portiek woonde. Als zo straatnaam en huisnummer van het slachtoffer waren achterhaald, belde één van de hen in de auto een nummerinformatielijn om het telefoonnummer van het slachtoffer te achterhalen, vervolgens werd de buurt verkend en gekeken waar het dichtstbijzijnde pinapparaat in de buurt was. Vervolgens ging degene die het slachtoffer als eerste had achtervolgd terug naar de woning van het slachtoffer en werd er aangebeld. Het verhaal wat aan het slachtoffer werd verteld verschilde volgens verdachte wel eens, maar de strekking was altijd hetzelfde, namelijk dat er iemand in de woning was geweest, dat er politie bij was geweest en dat die de deuren van de woning weer had afgesloten. Ongeveer 2 à 3 minuten later werd er dan door iemand vanuit de auto gebeld, die zich dan voordeed als iemand van de politie, meestal als agent Mulder. Er werd dan bevestigd dat er was ingebroken, of dat iemand met een valse sleutel de deur had opengemaakt. Daarna werd het slachtoffer verzocht om naar het politiebureau te komen om aangifte te doen en om zijn giropas mee te nemen zodat deze geblokkeerd kon worden. Als het slachtoffer aangaf niet in staat te zijn om naar het bureau te komen, werd gesuggereerd dat de 'buurjongen' het naar het bureau zou kunnen brengen. Als het slachtoffer het pasje dan had meegegeven, werd er vanuit de auto vervolgens nog een keer met het slachtoffer gebeld, waarbij werd aangegeven dat voor het blokkeren van de pas de pincode nodig was. Als het slachtoffer vervolgens ook zijn pincode had gegeven, reden verdachte en zijn medeverdachten vrijwel direct naar het pinapparaat in de buurt. Degene die pinde kreeg volgens verdachte altijd 500 euro, de rest werd onder de anderen verdeeld. Volgens [B] voerden ze deze babbeltruc meestal met z'n vieren uit, maar het kwam ook wel eens voor dat [C] en [D] samen op stap gingen, of dat [B] samenwerkte met alleen verdachte.
Verdachte heeft ontkend bij de ten laste gelegde babbeltrucs betrokken te zijn geweest. Volgens verdachte werd hij telkens door [B] gebeld met de vraag of hij wat wilde verdienen. Verdachte kreeg dan op een afgesproken tijd en plaats een bank/pinpas en pincode van [B] en moest dan voor hem pinnen. De beloning die hij hiervoor van [B] kreeg was meestal 100 euro.
Ook medeverdachten [C] en [D] hebben ontkend betrokken te zijn geweest bij de babbeltrucs. Wel hebben zij verklaard een (aantal) keer in opdracht van [B] te hebben gepind. [D] heeft verklaard daar ook geld voor gekregen te hebben.
De rechtbank stelt vast dat de modus operandi zoals die door [B] is beschreven in een aantal gevallen overeenkomt met hetgeen aangevers daarover hebben verklaard. Ook de foto's in het dossier, bij de pinautomaten genomen, ondersteunen zijn verhaal op onderdelen.
Maar de rechtbank zet ook vraagtekens bij de betrouwbaarheid van een aantal verklaringen van medeverdachte [B]. Weliswaar heeft [B] zijn betrokkenheid bij een groot deel van de ten laste gelegde feiten bekend, maar onderdelen van die bekennende verklaringen komen de rechtbank, gelet op de dossierstukken, niet geloofwaardig voor. Zo heeft [B] bijvoorbeeld ten aanzien van feit 7 verklaard dat deze keer medeverdachte [C] de babbeltruc heeft uitgevoerd en bij aangeefster aan de deur is geweest. Deze medeverdachte is een persoon van Noord-Afrikaanse afkomst met een getinte huid en een opvallende hazenlip. Aangeefster beschrijft de persoon die bij haar in de woning is geweest echter als een blanke man met kort blond haar en een verzorgd uiterlijk. De rechtbank acht het dan ook volkomen onaannemelijk dat dit [C] is geweest.
De rolverdeling die medeverdachte [B] heeft geschetst ten aanzien van de betrokkenheid van alle medeverdachten komt de rechtbank dan ook niet altijd geloofwaardig voor.
Daar waar [B]'s verklaringen wél worden ondersteund door objectieve gegevens uit het dossier zal de rechtbank die onderdelen gebruiken voor de bewijsvoering.
Ten aanzien van feit 1
Medeverdachte [B] heeft bekend dat hij samen met onder meer verdachte betrokken is geweest bij deze babbeltruc (pag. 1008 e.v.). Verdachte heeft dit ontkend. Hij heeft verklaard (pag. 1001 e.v.) dat hij door '[bijnaam]' (de bijnaam van [B]) was gebeld en was gevraagd om naar de ABN/Amro bank bij de De La Reyweg te komen. Daar aangekomen heeft verdachte een pasje met pincode van [B] gekregen en heeft hij geld voor hem gepind. Vervolgens zijn zij volgens verdachte samen in de auto naar de Laan van Meerdervoort gereden, alwaar verdachte nogmaals voor [B] heeft gepind. Verdachte heeft verklaard hooguit vijf minuten met [B] in de auto te hebben gezeten.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen (pag. 965) heeft de pintransactie op De La Reyweg plaatsgevonden om 15.26 uur en de pintransactie op de Laan van Meerdervoort om 15.53 uur. Voormelde verklaring van verdachte dat hij slechts vijf minuten met [B] in de auto heeft gezeten wordt naar het oordeel van de rechtbank door deze gegevens weerlegd en is dus aantoonbaar onjuist. Voorts blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen (pag. 960) dat aangever om 15.30 uur is gebeld door een persoon die zich voordeed als agent Mulder. Dit bleek later [B] te zijn geweest (pag. 962). De verbalisanten die dit gesprek afluisterden hoorden dat de persoon aan de andere kant van de lijn op een gegeven moment de telefoon ergens mee afdekte en met een ander mannelijk persoon in gesprek ging.
Op grond van de tijdstippen van de pintransacties en de verklaring van verdachte dat hij zich samen met [B] in de auto bevond toen ze van de pinautomaat aan de De La Reyweg naar de Laan van Meerdervoort zijn gereden alsmede het feit dat op dát tijdstip door [B] naar het slachtoffer wordt gebeld, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat verdachte er bij aanwezig is geweest toen [B] met het slachtoffer belde. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte dan ook samen met [B] betrokken geweest bij zowel de oplichting als de diefstal. De rechtbank acht met betrekking tot feit 1 beide cumulatieven op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Blijkens de aangifte (pag. 1060 e.v.) is aangeefster door een man aangesproken die zich heeft voorgedaan als haar buurman. Hij vertelde haar dat er zou zijn ingebroken. Vervolgens is aangeefster gebeld door een persoon die zich heeft voorgedaan als agent Mulder. Hij heeft het slachtoffer aangeraden haar bankpas en pincode aan de buurjongen mee te geven, hetgeen zij ook heeft gedaan.
Blijkens de processen-verbaal van bevindingen (pag. 1069 en pag. 1092) zijn zowel verdachte als [B] op camerabeelden te zien als zij pinnen met de pas van het slachtoffer.
Gelet op het feit dat het blijkens de aangifte aannemelijk is dat er bij deze oplichting sprake was van twee daders, alsmede gelet op het feit dat de modus operandi van deze oplichting grotendeels overeenkomt met hetgeen [B] daaromtrent heeft verklaard en dit ook wordt bevestigd door de omstandigheid dat zowel verdachte als [B] pinnend zijn gesignaleerd, acht de rechtbank aannemelijk dat het verdachte is geweest die dit feit samen en in vereniging met medeverdachte [B] heeft gepleegd. De rechtbank acht met betrekking tot feit 2 dan ook beide cumulatieven wettig en overtuigend bewezen.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 en 2, beide cumulatief, 4, tweede alternatief, 5, tweede alternatief, 6 en 8, tweede alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de oplichting van een tweetal oudere mensen en de diefstal van het geld van een groter aantal ouderen. Verdachte heeft voor de oplichting samen met zijn mededader de slachtoffers bewust uitgekozen en hen vervolgens benaderd met een zogenoemde babbeltruc. Op die manier hebben zij de bankpassen en pincodes van de slachtoffers afhandig gemaakt. Vervolgens hebben verdachte en zijn mededader direct geld opgenomen bij geldautomaten en zo grote bedragen van de rekeningen van de slachtoffers gehaald. Voorts heeft verdachte geld gepind van rekeningen waarvan hij wist dat de toegang tot die rekeningen op onrechtmatige wijze verkregen was.
Dit alles vond in een betrekkelijk korte periode plaats.
De rechtbank is van oordeel dat dit buitengewoon ernstige feiten zijn. Verdachte heeft op lafhartige wijze deze door hun hoge leeftijd kwetsbare mensen als een gemakkelijke prooi gezien, van wie hij zonder veel risico en met eenvoudige middelen grote sommen geld heeft gestolen. Dat hij daarbij deze mensen beroofde van hun spaargeld, is verwerpelijk. Dat hij door zijn optreden bovendien het vertrouwen in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, ernstig heeft geschaad, is evenzeer verwerpelijk. De rechtbank neemt hierbij ook in beschouwing dat de oplichting door verdachte steeds in de directe woonomgeving en zelfs thuis bij de slachtoffers heeft plaatsgevonden, waardoor hij bovendien het gevoel van veiligheid dat eenieder - en oudere mensen te meer- in en rond zijn huis probeert te waarborgen, ernstig heeft beschadigd.
Verdachte is - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het documentatieregister d.d. 15 november 2007 - in het verleden met politie en justitie in aanraking gekomen en is eerder ter zake van onder meer vermogensdelicten veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend Voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 8 februari 2008 Uit voornoemd rapport blijkt dat verdachte in delict gedrag vervalt wanneer het hem aan een dagbesteding ontbreekt, en hij beïnvloedt wordt door anderen die criminele activiteiten ontplooien. De rapporteur acht de kans op recidive dan ook aanwezig, zodat hij begeleiding van verdachte noodzakelijk acht. Geadviseerd wordt om verdachte een deels voorwaardelijk straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt deelname aan een gedragsinterventie.
De rechtbank zal bij de bepaling van de strafmaat rekening houden met alle hiervoor vermelde omstandigheden. De rechtbank zal de officier van justitie niet volgen in de duur van de geeiste voorwaardelijke gevangenisstraf,die de rechtbank in dit geval als te lang voorkomt.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.550,-.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering door de bij de Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl deze vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 2 aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat deze benadeelde partij voor dit deel ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-, onder bepaling dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader [B] aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag. De rechtbank zal de vordering van deze benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dat gedeelte van de vordering geen grondslag vindt in hetgeen in de strafzaak bewezen is verklaard.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.000,-. Deze vordering is door de verdediging weersproken.
De rechtbank zal deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten zal dragen.
[benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3500,-.
Deze vordering is door de verdediging weersproken in zoverre, dat de vordering dient te worden gematigd tot € 3400,-. De rechtbank is van oordeel dat de gehele vordering door de bij de Voegingsformulier gevoegde bescheiden is gestaafd, terwijl deze vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 4 (tweede alternatief) aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat deze benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen tot een bedrag van € 3500,-, onder bepaling dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader [B] aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 4], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 3656,50.
De verdediging heeft deze vordering weersproken nu verdachte voor dit feit vrijgesproken zou moeten worden. De rechtbank is van oordeel dat de vordering door de bij de Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl deze vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 8 (tweede alternatief) aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat deze benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen, onder bepaling dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader [B] aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 5], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 24.849,00.
De rechtbank zal deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten zal dragen.
Schadevergoedingsmaatregelen.
Nu verdachte jegens de slachtoffers [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 2, 4 en 8 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichtingen opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5.000,-, € 3.500,- en € 3656,50 ten behoeve van de slachtoffers genaamd [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 47, 57, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart de dagvaarding nietig voorzover het de passage "en/of een geldbedrag van 550 euro" betreft, zoals opgenomen in het eerste cumulatief/ alternatief van feit 2;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 3 cumulatief, 4, eerste alternatief, 5, eerste alternatief, 7 cumulatief, 8, eerste alternatief en 9 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 cumulatief, 2 cumulatief, 4, tweede alternatief, 5,tweede alternatief, 6 en 8, tweede alternatief tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en 2:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd en
diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 6;
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 4 (tweede alternatief), 5 (tweede alternatief) en 8 (tweede alternatief):
diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 18 MAANDEN
in verzekering gesteld op: 14 november 2007;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 16 november 2007;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt deelname aan een gedragsinterventie;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen (gedeeltelijk) toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 5.000,-;
- [benadeelde partij 3], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 3.500,-;
- [benadeelde partij 4], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 3.656,50;
met veroordeling tevens in de proceskosten door deze benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet- ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat hij dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk is;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] niet- ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van de navolgende bedragen en bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedragen volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de hierna te noemen duur:
- € 5.000,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1], subsidiair 55 dagen vervangende hechtenis;
- € 3.500,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3], subsidiair 47 dagen vervangende hechtenis;
- € 3656,50 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 4], subsidiair 48 dagen vervangende hechtenis.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Poustochkine, voorzitter,
Pabbruwe-Cohen Tervaert en Meijers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bours, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2008.