RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 08/14320 (voorlopige voorziening)
Awb 08/14319 (beroep)
Uitspraak
in het geding tussen:
A te B,
geboren op (..),
van Syrische nationaliteit,
IND dossiernummer (…),
verzoeker,
gemachtigde mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers, advocaat te Ulft;
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. P.A.L.A. van Ittersum, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
Op 16 april 2008 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 22 april 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en ambtshalve beslist dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor vreemdelingen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten.
Bij brief van 22 april 2008 is daartegen beroep ingesteld. Verzoeker mag de behandeling daarvan niet in Nederland afwachten. Bij verzoek 22 april 2008 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is voorzien van gronden bij brief van 5 mei 2008.
Het verzoek is ter zitting van 9 mei 2008 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden.
2.2 Blijkens de gronden van het verzoek en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven.
2.3 Verweerder heeft in het bestreden besluit geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoeker, omdat verzoeker toerekenbaar geen of onvoldoende reisdocumenten dan wel andere bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, heeft overgelegd. Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de positieve overtuigingskracht mist die in dat geval geëist mag worden om de juistheid ervan aan te kunnen nemen. Verweerder acht het relaas daarom ongeloofwaardig.
Verweerder acht het niet aannemelijk dat verzoeker sympathisant is van de KDP en om die reden problemen heeft ondervonden die aanleiding waren voor zijn vertrek. Verzoeker heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij door de Syrische veiligheidsdienst wordt gezocht, nu hij zijn verklaringen enkel en alleen baseert op hetgeen hij van derden heeft vernomen. Deze derden worden niet gezien als objectief verifieerbare bron. Verzoekers vermoedens zijn onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd om aannemelijk te achten dat verzoeker in negatieve belangstelling is komen te staan van de Syrische autoriteiten. Van verzoeker had meer inspanning verwacht mogen worden zijn verklaringen te onderbouwen met informatie afkomstig van objectieve bronnen of eigen waarnemingen.
Ten aanzien van verzoekers stelling in de zienswijze dat hij te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt verweerder dat deze stellingen niet nader wordt onderbouwd of geconcretiseerd, zodat hieraan geen betekenis wordt gehecht.
2.4 Verzoeker heeft de juistheid van dat oordeel betwist.
Verzoeker heeft benadrukt dat verweerder erkent dat hij wel over een identiteitsdocument beschikt.
Verzoeker stelt dat verweerder miskent dat hij, voor zover hij al kan lezen en schrijven, alleen het Arabische schrift beheerst. Verzoeker is van mening dat verweerder er niet vanuit mag gaan dat hij ook het Latijnse schrift beheerst, welk schrift in Turkije wordt gebruikt. Overigens blijft verzoeker bij zijn standpunt dat hij niet kan lezen en schrijven. Aangezien verzoeker onderwijs heeft genoten in een voor hem onbekende taal, had verweerder niet zonder nader onderzoek de conclusie mogen trekken dat verzoeker wel moet kunnen lezen en schrijven, vanwege het feit dat hij naar school is geweest. Er is derhalve geen reden om ongedocumenteerdheid tegen te werpen een verzwaarde eis aan het asielrelaas te stellen.
Verzoeker is van mening dat uitgegaan moet worden van de geloofwaardigheid en aannemelijkheid van zijn asielrelaas. Zijn relaas dient te worden bezien tegen de achtergrond van het beleid van WBV 2008/08 en het algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake Syrië van 9 oktober 2007. Verzoeker verwijst expliciet naar de paragrafen 3.2.6, 3.2.7 en 3.3.6 van dit ambtsbericht.
Naar verzoekers mening is verweerder uitgegaan van onjuiste feiten, nu verzoeker steeds heeft verklaard enkel aanhanger van de KDP te zijn en geen lid. Verzoeker heeft zich nooit actief met politiek beziggehouden, maar als staatloze Koerd kan hem enig politiek bewustzijn niet ontzegd worden. Verzoeker en zijn familie hebben sympathieën voor de Koerdische zaak en in het algemeen hebben partijen die een onafhankelijk Koerdistan nastreven hun sympathie. De vergadering die verzoeker bijwoonde, was zijn eerste. Dit verklaart waarom hij zich niet in details over de KDP heeft kunnen uitlaten.
Verzoeker heeft zich tijdens die vergadering negatief uitgelaten over het Syrische regime. Hij is na de vergadering niet naar huis gegaan, hetgeen achteraf een goede beslissing was, aangezien hij uit betrouwbare bron heeft vernomen dat de autoriteiten naar hem hadden gezocht. Kennelijk was er een informant van de regering aanwezig bij de vergadering.
Verweerder verwijt verzoeker te weinig inspanningen te hebben verricht. Verzoeker kan echter niet bedenken hoe hij aan informatie uit objectieve bron had moeten komen, zonder daarbij onacceptabele risico’s te lopen. Verzoeker is van mening dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Verzoeker verwijst daarbij naar een stuk van Amnesty International van 5 januari 2007.
2.5 De rechter zal toetsen of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering, neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat aan het relaas geen geloof kan worden gehecht.
2.6 De rechter overweegt dat verweerder niet in redelijkheid aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen dat hij geen reisdocumenten heeft overgelegd, nu verzoeker in de achterbak van een vrachtwagen heeft gereisd. De rechter verwijst hierbij naar het bestreden besluit, waarin verweerder erkent dat het niet mogelijk is om van een illegale reis per vrachtwagen tickets te overleggen. Verweerder heeft in redelijkheid niet aan verzoeker kunnen tegenwerpen dat hij geen verdere details van zijn reis of tussentijds verblijf in Turkije heeft kunnen geven, nu niet in geschil is dat verzoeker het Latijnse schrift niet beheerst zodat hij plaatsaanduidingen onderweg niet heeft kunnen lezen. Verweerder twijfelt er niet aan dat verzoeker door tussenkomst van reishandelaren per vrachtauto naar Nederland is gereisd, zodat verweerder niet zonder nadere motivering aannemen dat verzoeker het adres waarop hij tijdens de reis in Turkije enkele dagen is ondergebracht heeft geweten en heeft moeten onthouden, gegeven dat hij het Latijnse schrift niet beheerst.
Uit het door verzoeker aangehaalde ambtsbericht van oktober 2007 blijkt dat de Syrische autoriteiten mensen ook voor geringe politieke activiteiten (zoals het uiten van kritiek op het regime) arresteren en gevangen houden, alsmede dat de hierbij door de Syrische autoriteiten gehanteerde procedures worden gekenmerkt door willekeur en gebrekkige informatieverstrekking. Aan verzoeker kan dan ook in redelijkheid niet worden tegengeworpen dat hij niet beschikt over documenten die zijn asielrelaas ondersteunen.
Verweerder heeft verzoeker gelet op het voorgaande in redelijkheid niet met toepassing van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 tegen kunnen werpen dat hij onvoldoende reisdocumenten dan wel documenten ter ondersteuning van zijn asielrelaas heeft overgelegd.
Verweerder heeft verzoeker daarom ten onrechte onder verwijzing naar het bepaalde in de Vreemdelingencirculaire 2000, C14/3.3. tegengeworpen dat zijn asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert.
Verweerder heeft aldus de geloofwaardigheid van het asielrelaas van verzoeker niet volgens het juiste kader beoordeeld en daardoor de beschikking onvoldoende gemotiveerd.
2.7 Verweerder overweegt ambtshalve dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor vreemdelingen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State van 5 september 2006, JV 2006, 421. Verweerder overweegt dat in casu niet is gebleken van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden in de zin van objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op verzoeker, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verzoeker buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten.
2.8 Verzoeker stelt dat van hem bezwaarlijk kan worden verwacht dat hij, nu hij nog in de asielprocedure zit, zich tot de Syrische autoriteiten wendt. Evenmin kan van hem worden verwacht dat hij zich al tot het IOM wendde alvorens er een beslissing op zijn asielaanvraag was genomen.
Vaststaat echter dat hij een staatloze Koerd is uit Syrië en dat Syrië – buiten Nederland – het enige land is dat hem zou toelaten. Voorts is een objectief gegeven dat toenmalig Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie Verdonk op Kamervragen heeft geantwoord dat aan in Syrië geboren Koerden die niet in het bezit zijn van de Syrische nationaliteit, geen laissez-passers worden verstrekt. Verzoeker ziet derhalve niet in waarom van hem wordt verwacht dat hij zich tot de Syrische ambassade en het IOM wendt. Verweerder zou gebruik moeten maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid, dan wel de discretionaire bevoegdheid om verzoeker een verblijfsvergunning te verlenen.
2.9 De rechter oordeelt dat niet in geschil is dat verzoeker geen Syrisch staatsburger is, maar dat hij in het bezit is van een Koerdische vreemdelingenkaart (een zogenoemde oranje kaart). Voorts heeft verweerder niet bestreden dat de toenmalige Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (V&I) Verdonk op de Kamervragen van Klaas de Vries van 6 november 2003 (TK 2003-2004, 398) heeft geantwoord dat aan Koerden die in Syrië zijn geboren, maar geen Syrisch staatsburger zijn, geen laissez-passer wordt afgegeven. Verweerder heeft volstaan met een niet nader gemotiveerde verwijzing naar de voorwaarden die gelden voor verlening van een verblijfsvergunning vanwege het buiten schuld niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst. Verweerder had daarbij niet zonder meer voorbij mogen gaan aan het gegeven dat aan vreemdelingen zoals verzoeker ook volgens de voormalige Minister van V&I geen wedertoelating tot Syrië wordt geboden.
2.10 Voorts is de rechter van oordeel dat in redelijkheid niet van verzoeker kon worden verwacht dat hij binnen het tijdskader van de AC-procedure aantoonde dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet, nu hiervoor handelingen en activiteiten van instanties en organisaties vereist zijn waarvan uitgesloten is dat deze binnen dit tijdskader kunnen worden verricht en voltooid.
2.11 Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en ontbeert deze een draagkrachtige motivering. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de rechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb, het beroep gegrond en wordt de bestreden beschikking vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb.
2.12 Het verzoek om voorlopige voorziening wordt, gelet op de gegrondverklaring van het beroep, afgewezen.
2.13 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K.S. Smits als griffier, op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.