ECLI:NL:RBSGR:2008:BD3046

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/15146
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en inspanningen van verweerder bij uitzetting van ongedocumenteerde vreemdelingen

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 29 mei 2008, wordt de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een Chinese vreemdeling beoordeeld. De vreemdeling, die op 18 februari 2008 in bewaring is gesteld, heeft een aanvraag tot afgifte van een laissez passer ingediend. De rechtbank oordeelt dat niet alleen van de vreemdeling inspanningen mogen worden verwacht, maar ook van de verweerder, in dit geval de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank benadrukt het belang van terugkoppeling tussen de Chinese autoriteiten en de verweerder na een lp-aanvraag. De rechtbank geeft de verweerder een termijn van twee maanden om de nodige stappen te ondernemen en toezicht te houden op de inspanningen van de vreemdeling.

De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling zijn aanvraag tot afgifte van een laissez passer volledig heeft ingevuld, maar dat de verklaring van de vreemdeling dat hij niemand in China kan benaderen voor documenten onaannemelijk is. De rechtbank verwacht dat de vreemdeling contact opneemt met zijn familie in China om de benodigde documenten te verkrijgen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet kan volstaan met een afwachtende houding en dat hij de vreemdeling moet faciliteren in het contact met zijn familie.

De rechtbank concludeert dat er nog steeds voldoende perspectief bestaat op uitzetting van de vreemdeling en dat de voortzetting van de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is. Het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank benadrukt dat de verweerder actief moet blijven handelen om de uitzetting te effectueren en dat de rechten van de vreemdeling in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-Gravenhage,
zittinghoudende te MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 08 / 15146 VRONTN
UITSPRAAK, als bedoeld in artikel 96, tweede lid, juncto artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen
[eiser] alias [alias], thans verblijvende op de Detentieboot te Dordrecht, eiser,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Kenmerk: [IND-nummer].
V-nummer: [V-nummer].
Behandeling ter zitting: 13 mei 2008 en 26 mei 2008.
I. PROCESVERLOOP
Eiser, die stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Chinese nationaliteit te bezitten, is op 18 februari 2008 in bewaring gesteld met toepassing van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
Bij uitspraken van 17 maart 2008 en 25 april 2008 heeft deze rechtbank en zittingsplaats de eerdere beroepen inzake opheffing van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
Op 28 april 2008 is namens eiser opnieuw tegen de vrijheidsbenemende maatregel beroep ingesteld; daarbij is tevens verzocht om schadevergoeding.
Naar aanleiding van dit beroepschrift heeft verweerder op 29 april 2008 een voortgangsrapportage ingezonden. Namens eiser is hierop gereageerd bij schrijven van 5 mei 2008.
Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank op 13 mei 2008. Eiser is in persoon verschenen in de ruimte bestemd voor videoconferencing (kortweg telehoren) van de Dboot Dordrecht, aldaar bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K.R. Verkaart, advocaat te Rotterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.B. Deckers, ambtenaar ten departemente. Tevens is in de telehoorruimte in de Detentieboot Dordrecht verschenen, H.I. Liu, tolk in de Chinese taal.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van nadere informatie, te verstrekken door verweerder.
Bij fax van 15 mei 2008 en 19 mei 2008 heeft verweerder de rechtbank nader bericht. De rechtbank heeft deze berichten van verweerder aan de gemachtigde van eiser doen toekomen.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak met toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Awb doorverwezen naar de meervoudige kamer.
Op 26 mei 2008 is het onderzoek ter zitting hervat, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde mr. R.W. Koevoets. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. J.M.C. Vissers. Tevens is verschenen W. Li, tolk in de Chinese taal.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij haar uitspraak van 17 maart 2008. Vervolgens heeft de rechtbank bij uitspraak van 25 april 2008 de voortzetting van de bewaring nog rechtmatig geacht.
Derhalve ligt thans ter beoordeling voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiser en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog te rechtvaardigen is.
Eiser is op 13 mei 2008 door middel van videoconferentie op afstand gehoord in de daartoe bestemde ruimte in de Detentieboot Dordrecht. Blijkens artikel 97 van de Vw 2000 kunnen nadere regels worden vastgesteld ten aanzien van de wijze van horen van de vreemdeling. Bij Koninklijk Besluit van 8 mei 2006, Stb. 2007, 275 “Besluit houdende algemene eisen ten aanzien van het horen van personen per videoconferentie” is de mogelijkheid geïntroduceerd om de vreemdeling op afstand, per videoconferentie, te horen in een beroepsprocedure tegen een vrijheidsontnemende maatregel.
Namens eiser is - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat eiser reeds twee maanden in bewaring verblijft. Eiser beschikt niet over identiteitsdocumenten en valt derhalve onder de categorie ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen. Voor eiser bestaat dientengevolge geen reëel zicht op uitzetting. In dit verband is namens eiser verwezen naar een tweetal uitspraken van deze rechtbank, zittingplaats ‘s - Hertogenbosch (AWB 08/ 13252 en 08/ 1189) van 23 april 2008 en 29 april 2008 en naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingplaats ‘s - Gravenhage (AWB 08/10993). In dit verband is verder gesteld dat Chinese onderdanen uit het hukou-register worden verwijderd zodra bekend is dat zij het land hebben verlaten. Verweerders stelling dat, indien een Chinese vreemdeling zijn correcte naam, geboortedatum en laatste adres op geeft, deze terug is te vinden in voornoemd register, is derhalve niet juist. Uit het Algemeen ambtsbericht van april 2008 blijkt dat de hukou - registratieboeken op basis van inschrijving en wijziging bewaard worden. De datum van overlijden, geboorte of verhuizing dient derhalve exact bekend te zijn om een persoon in het register te vinden. Voorts is namens eiser aangevoerd dat het niet reëel is te veronderstellen dat eiser via familie of anderszins aan documenten kan komen. Vrienden en familie hebben geen toegang tot het hukou-register. Eiser heeft verder aangevoerd dat de brief gericht aan de Chinese ambassade, anders dan verweerder heeft gesteld, in het Chinees is geschreven. In dit verband is namens eiser opgemerkt dat de Taiwanese taal niet bestaat. Gelet op het vorenstaande, dient de maatregel van bewaring te worden opgeheven onder toekenning van schadevergoeding aan eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de gedingstukken - met name de door verweerder ingezonden voortgangsrapportage - en het verhandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken.
Op 4 april 2008 heeft verweerder gerappelleerd bij de Chinese autoriteiten in verband met de in behandeling genomen aanvraag tot afgifte van een laissez passer. Verder heeft er op 9 april 2008 en 7 mei 2008 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden.
Ervan uitgaande dat verweerder ook in de maand mei heeft gerappelleerd bij de Chinese autoriteiten in verband met de in behandeling genomen laissez passer, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarendheid heeft betracht.
Ten aanzien van het zicht op uitzetting overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals de rechtbank in haar uitspraak van 22 april 2008, nr. AWB 08/9763, heeft aangegeven brengt de verplichting, die op een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf rust, om Nederland te verlaten met zich dat hij actief en volledig moet meewerken om deze verplichting ook daadwerkelijk na te leven. Dit betekent in de eerste plaats dat van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een laissez passer zo volledig mogelijk invult, waarbij met name zijn naam, geboortedatum en laatst bekende adres van belang zijn. Verweerder heeft onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht inzake China van 24 april 2008 immers gesteld dat bij opgave van deze gegevens de vreemdeling in beginsel in de hukou-registratie terug te vinden moet zijn. Van de vreemdeling wordt daarnaast ook verwacht dat hij alles in het werk stelt om in het bezit te komen van documenten, waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijken of die een bijdrage kunnen leveren ter vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit. Zolang de vreemdeling niet kan aantonen dat hij voldoende pogingen heeft ondernomen om dergelijke documenten te verkrijgen, dient naar het oordeel van de rechtbank ervan uit te worden gegaan dat hij in het bezit kan komen van een dergelijk document.
De verplichting tot actieve en volledige medewerking van de vreemdeling neemt echter niet weg dat ook van de kant van verweerder bij het toepassen van de maatregel van bewaring inspanningen mogen worden verwacht. Immers vreemdelingenbewaring is een ultieme maatregel om de uitzetting van een vreemdeling te kunnen effectueren. Gelet op het ingrijpende karakter daarvan, waarbij niet uit het oog mag worden verloren dat het een maatregel betreft, waarbij aan de vreemdeling zijn vrijheid wordt ontnomen, is het aan verweerder om toezicht erop te houden dat deze maatregel niet langer wordt toegepast dan strikt nodig is.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt zulks mee dat verweerder in de eerste plaats richting Chinese autoriteiten actie dient te ondernemen inzake ingediende aanvragen om afgifte van een laissez passer. De rechtbank acht het niet acceptabel, zoals tot nu toe gebeurt, dat verweerder van de autoriteiten na indiening van een aanvraag om afgifte van een laissez passer geen enkel bericht ontvangt, zelfs niet een weigering van een lp. De rechtbank acht het van groot belang dat bij de Chinese autoriteiten aan de orde wordt gesteld dat het noodzakelijk wordt geacht dat er met betrekking tot een ingediende aanvraag om afgifte van een laissez passer in het vervolg terugkoppeling plaatsvindt tussen de autoriteiten en verweerder.
Ter zitting van 26 mei 2008 is namens verweerder meegedeeld dat verweerder op zeer korte termijn met de Chinese autoriteiten de stagnatie van afgifte van lp’s (voor ongedocumenteerden) in 2007 en 2008 wil bespreken. Het is aan verweerder ter beoordeling of de gewenste terugkoppeling bij die gelegenheid aan de orde wordt gesteld. De rechtbank zal echter na verweerder een termijn te hebben gegund om de nodige stappen ter zake te nemen, afhankelijk van de resultaten daarvan, daaraan de conclusies verbinden die haar geraden voorkomen. De rechtbank acht een termijn van twee maanden in dezen redelijk.
De rechtbank is in de tweede plaats met betrekking tot de inspanningen die van verweerder mogen worden verlangd van oordeel, dat verweerder in de vertrekgesprekken niet kan volstaan met te informeren naar datgene wat de vreemdeling in het kader van zijn medewerkingsplicht heeft ondernomen. Het is aan verweerder om toezicht en controle uit te oefenen op de inspanningen van de vreemdeling. Meer concreet betekent dit dat van verweerder wordt verlangd dat hij de vreemdeling niet alleen in staat stelt te telefoneren of anderszins in contact te treden met autoriteiten, familieleden of vrienden om aan documenten te komen, maar ook dat hij daarop toezicht houdt ten einde zeker te stellen dat de vreemdeling ook daadwerkelijk contact opneemt en vraagt om documenten.
Het bovenstaande leidt naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de inbewaringstelling van eiser tot het volgende.
Uit de gedingstukken is gebleken dat eiser zijn aanvraag tot afgifte van een laissez passer volledig heeft ingevuld. Eiser heeft onder meer zijn naam, geboortedatum en zijn laatste adres in China opgegeven, hetgeen zoals reeds is gesteld de Chinese autoriteiten in beginsel in staat moet stellen de vreemdeling in de hukou-registratie te vinden.
Uit de vertrekgesprekken blijkt verder dat eiser heeft verklaard geen contacten meer te hebben in China en derhalve niemand te kunnen benaderen voor het opvragen van documenten. De rechtbank acht voornoemde verklaring van eiser onaannemelijk. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de aanvraag tot afgifte van de laissez passer blijkt dat eiser is gehuwd, een broer en een zus heeft en dat eiser ouders heeft die in China wonen. Voorts hecht de rechtbank in dit verband betekenis aan de verklaring van eiser dat hij pas in 2002 China heeft verlaten. Van eiser mag derhalve verwacht worden dat hij tracht in contact te treden met familie of vrienden in China om aan documenten te komen. Zoals uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet kan volstaan met het innemen van een afwachtende houding ter zake. Ten einde verweerder de gelegenheid te geven rekening te houden met het aangescherpte oordeel van de rechtbank in dezen, zal de rechtbank niet thans reeds daaraan consequenties verbinden. Dit betekent echter wel dat verweerder eiser bij een volgend vertrekgesprek in staat moet stellen contact op te nemen met familie en vrienden in China en op de inhoud van dit contact dient toe te zien.
Gelet op al het vorenstaande, ziet de rechtbank vooralsnog geen grond voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting bestaat.
Niet is gebleken dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
Mitsdien wordt, mede gelet op artikel 8:70 van de Awb, beslist als volgt.
II. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens, voorzitter, mrs. M.A.H. Span -Henkens en R.J.G.H. Seerden als leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Wenders als griffier en in het openbaar uitgesproken op: 29-05-2008
w.g. S. Wenders
w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Verzonden op:29-05-2008
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.