ECLI:NL:RBSGR:2008:BD3860

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/17870
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
  • A.G. Sijbrands
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting van Chinese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 juni 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel van een Chinese vreemdeling, eiser, die in bewaring was gesteld op 5 april 2008. De rechtbank oordeelde dat er geen zicht op uitzetting naar China bestaat binnen een redelijke termijn, aangezien sinds mei 2007 geen laissez-passers (LP) meer zijn afgegeven door de Chinese autoriteiten, ook niet voor gedocumenteerde vreemdelingen. De rechtbank benadrukte dat het aan de verweerder is om aan te tonen dat er zicht op uitzetting bestaat, en dat dit in dit geval niet aannemelijk is gemaakt. Eiser had verklaard nooit in het bezit te zijn geweest van een Chinees paspoort, en de enkele verklaring tijdens een verhoor dat hij een paspoort had, was onvoldoende om aan te nemen dat hij over een geldig paspoort beschikte. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring en kende schadevergoeding toe aan eiser voor de periode dat hij onterecht in bewaring was gehouden. De rechtbank veroordeelde de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1983, van Chinese nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot te Dordrecht, eiser,
gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. K.E.V.M.P. van der Velde, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie .
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 5 april 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 april 2008 is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 20 mei 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 10 juni 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A. Diels als tolk in de Mandarijnse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Er bestaat thans geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 2 april 2008 (LJN: BC8948) heeft verweerder de rechtbank sinds 12 november 2007 stelselmatig onjuist voorgelicht over de in 2007 afgegeven laissez-passers (LP) door de Chinese autoriteiten aan ongedocumenteerde vreemdelingen. Nu uit het dossier blijkt dat eiser eveneens ongedocumenteerd is, is er geen zicht op uitzetting. Het standpunt van verweerder ter zitting bevestigt dat er geen zicht is op uitzetting, zeker nu sinds mei 2007 ook voor gedocumenteerde Chinezen geen LP’s zijn afgegeven.
De stelling van verweerder dat eiser een paspoort zou hebben omdat hij tijdens het verhoor als verdachte heeft gezegd dat hij een paspoort heeft, klopt niet. Eiser heeft de vraag of hij een paspoort had bevestigend beantwoord, omdat hij een vals paspoort heeft gehad via de mensenhandelaar. Dit blijkt ook uit zijn verklaring tijdens het identiteitsgehoor.
Voorts handelt verweerder onvoldoende voortvarend. Verweerder voert het beleid dat binnen veertien dagen na de inbewaringstelling een aanvraag om een LP bij de desbetreffende autoriteiten moet zijn ingediend. In dit geval is eerst na drie weken een LP-aanvraag bij de Chinese vertegenwoordiging ingediend. Met uitzondering van de verzending van de LP-opdracht aan de LP-afdeling, blijkt uit het dossier niet dat deze drie weken benut zijn voor het verrichten van uitzettingshandelingen.
Verweerder heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Er is sinds mei 2007 geen enkele LP meer verstrekt door de Chinese autoriteiten. Desalniettemin dient verweerder de tijd te worden gegund om te onderzoeken of eiser daadwerkelijk niet in het bezit kan komen van documenten, zoals een paspoort. Eiser heeft immers op 4 april 2008 tijdens het verhoor als verdachte verklaard een paspoort te hebben.
Verweerder handelt vooralsnog voldoende voortvarend. Op 28 april 2008 is de LP-aanvraag naar de Chinese autoriteiten verzonden. Daarnaast is er op 9 en 15 mei en op 5 juni 2008 gerappelleerd. Op 6 juni 2008 is een vertrekgesprek gevoerd waarin eiser te kennen heeft gegeven wel terug te willen keren, maar dat dit lastig is vanwege zijn langdurige verblijf in Nederland. Eiser heeft echter zelf geen actieve handelingen ondernomen om terug te keren.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het onderhavige beroep is het tweede beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoor¬deeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
Verweerder heeft niet betwist dat eiser afkomstig is uit China. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat er sinds mei 2007 geen LP’s meer zijn afgegeven door de Chinese autoriteiten. Dit geldt zowel voor gedocumenteerde als niet gedocumenteerde Chinezen. Deze verklaring ter zitting is een bevestiging van hetgeen verweerder ter zitting van 20 mei 2008 heeft verklaard in een andere zaak die eerder bij deze rechtbank en zittingsplaats aanhangig was en naar aanleiding waarvan de maatregel in die zaak door verweerder is opgeheven (AWB 08/15571).
Nu al ruim een jaar geen enkele LP is afgegeven door de Chinese autoriteiten, ook niet voor gedocumenteerde vreemdelingen, gaat de rechtbank er vanuit dat voor eiser door deze autoriteiten geen LP zal worden afgegeven binnen een redelijke termijn. Eiser zal dan ook niet binnen een redelijke termijn naar China kunnen worden uitgezet door middel van een LP. Dit betekent evenwel niet dat daarmee vaststaat dat er voor Chinese vreemdelingen zoals eiser geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn zou bestaan. Immers, de rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder ter zitting aldus, dat eiser, indien er geen afgifte van een LP valt te verwachten, nog wel naar China zal kunnen worden uitgezet indien hij beschikt over een geldig paspoort.
Daar het aan verweerder is om aan te tonen dat er zicht op uitzetting bestaat, is het onder de gegeven omstandigheden dan ook aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiser over een paspoort beschikt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit in het onderhavige geval niet aannemelijk heeft gemaakt. Zowel tijdens het eerste gehoor in eisers asielprocedure als tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft eiser verklaard dat hij nimmer in het bezit is geweest van een Chinees paspoort. De enkele omstandigheid dat eiser tijdens het verhoor als verdachte op 4 april 2008 op de vraag “Heb je een paspoort?” heeft geantwoord met “Ja”, is onvoldoende om aan te nemen dat eiser over een paspoort beschikt. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser tijdens het identiteitsgehoor op 5 april 2008 wederom heeft verklaard dat hij nimmer een Chinees paspoort heeft gehad, maar dat een mensensmokkelaar voor papieren heeft gezorgd waarmee hij China kon verlaten. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat eiser in het gehoor als verdachte op 4 april 2008 hieraan refereerde, zoals ter zitting gesteld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Daarom is voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd met de wet. Het standpunt ten aanzien van de voortvarendheid behoeft derhalve geen verdere behandeling. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de bewaring, ingaande 12 juni 2008.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser in een Huis van Bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest met ingang van 20 mei 2008, de datum van indiening van het onderhavige beroep, derhalve in totaal € 1610,-- (23 maal € 70,--).
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 12 juni 2008 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1610,-- (zegge: zestienhonderd en tien euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2008.