RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 08 / 20376
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[eiser], volgens zijn verklaring geboren op [geboortedatum] 1986 en van Chinese nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum te Alphen aan den Rijn,
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. C.A.J.M. Snijders, advocaat te Boxtel,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1.1. Op 8 juni 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Bij beroepschrift van 9 juni 2008 is namens eiser beroep ingesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3. Bij faxbericht van 17 juni 2008 heeft verweerder nadere informatie ingezonden.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2008, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M.W. Jans. Als tolk in de Chinese taal was aanwezig ir. H.Y. Liu.
2.1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. Namens eiser is – kort weergegeven – aangevoerd dat de staandehouding onrechtmatig is geschied, nu geen sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 50 van de Vw 2000. Eiser ontkent immers dat hij aan het werk was en ook uit het proces verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 8 juni 2008 blijkt niet dat eiser aan het werk was in het Japanse en Franse restaurant. Derhalve had eiser niet naar zijn identiteitsbewijs en verblijfstatus mogen worden gevraagd. Subsidiair is namens eiser aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting aanwezig is en dat verweerder met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt.
2.3. De rechtbank overweegt ten aanzien van de bestreden rechtmatigheid van de staandehouding als volgt.
2.4. Uit het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 8 juni 2008 blijkt dat de verbalisanten op 8 juni 2008 samen met de Arbeidsinspectie, de Belastingdienst, de Sociale Recherche en het Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen (UWV) een controle uitvoerden in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) in een Japans en Frans restaurant te ’s-Hertogenbosch. Bij binnenkomst hebben de verbalisanten zich gelegitimeerd en het doel van hun komst meegedeeld en zijn alle aanwezige personeelsleden in zowel het restaurant als de keuken verzocht zich te legitimeren. Verscheidene personeelsleden verklaarden dat hun legitimatiebewijs op een verdieping boven het restaurant lag. De eigenaar van het restaurant heeft verklaard dat de aanwezige ruimtes boven het restaurant enkel door personeelsleden worden gebruikt om uit te rusten. Verbalisant [...] heeft in één van voornoemde ruimtes eiser, zittend achter een computer, aangetroffen. Nadat verbalisant [...] zich had gelegitimeerd en het doel van zijn komst had meegedeeld, heeft hij eiser verzocht om zich te legitimeren. Hierop toonde eiser, die aangaf de Nederlandse taal niet te beheersen, een verlopen W-document, geldig tot 19 augustus 2005. Desgevraagd kon eiser niet aangeven wat zijn huidige verblijfsrechtelijke positie in Nederland was. De eigenaar van het restaurant verklaarde desgevraagd niet te weten wie eiser was en waarom hij in de ruimtes boven het restaurant aanwezig was. Een aanwezig personeelslid verklaarde echter dat eiser al geruime tijd werkzaamheden in het restaurant verrichtte. Aangezien na controle in de desbetreffende systemen bleek dat eiser sinds 9 september 2006 onrechtmatig in Nederland verbleef, is hij vervolgens staandegehouden.
De rechtbank is van oordeel dat uit het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces verbaal op voldoende inzichtelijke wijze blijkt dat er sprake was van omstandigheden die een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleverden, op grond waarvan eiser krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 kon worden staande gehouden. De vraag of eiser al dan niet ook werkzaamheden verrichtte ten tijde van de controle, is daarbij niet relevant en dan kan ook verder buiten beschouwing blijven.
2.5. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank de staandehouding niet in strijd met de wet.
2.6. De rechtbank overweegt verder als volgt.
2.7. Verweerder heeft eiser krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser:
- niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
2.8. Bovenstaande gronden zijn onbestreden gebleven en vormen bovendien voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
2.9. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser op zowel 9 juni 2008 als op 10 juni 2008 is gehoord. Voorts is gebleken dat de regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek op 17 juni 2008 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Tijdens dit gesprek is een aanvraag tot afgifte van een laissez-passer ingevuld, welke op dezelfde datum naar de zogenoemde lp-kamer is verzonden. In relatie tot het zicht op uitzetting van eiser, heeft verweerder ter zitting desgevraagd verklaard dat er sinds mei 2007 geen enkele laissez-passer meer is afgegeven door de Chinese autoriteiten, niet voor gedocumenteerde, noch voor ongedocumenteerde Chinezen.
2.10. Ten aanzien van het zicht op uitzetting overweegt de rechtbank allereerst dat er niet aan wordt getwijfeld dat eiser, een ex-AMA, afkomstig is uit China. Nu, zoals door verweerder verklaard, al ruim een jaar geen laissez-passers zijn verstrekt door de Chinese autoriteiten aan gedocumenteerde, noch aan ongedocumenteerde vreemdelingen, en er door verweerder geen omstandigheden zijn gesteld die er op duiden dat er binnen afzienbare tijd verandering zal optreden in de huidige situatie, acht de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voorhanden voor de veronderstelling dat ten behoeve van eiser wel binnen een redelijke termijn een laissez-passer zal worden verstrekt. Dit maakt dat onvoldoende aannemelijk is dat eiser binnen een redelijke termijn zal kunnen worden uitgezet naar China. Voorts is onbestreden gebleven gesteld dat eiser niet beschikt over een paspoort, zodat eiser derhalve ook niet met een paspoort naar China zal kunnen worden verwijderd. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er voor eiser geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Waar door verweerder ter zitting voor wat betreft het zicht op uitzetting is gewezen op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2007 (LJN BA3690) overweegt de rechtbank dat de feiten en omstandigheden waarop de Afdeling haar oordeel deed steunen op relevante wijze verschillen van de thans gepresenteerde feiten en wel in dier voege dat bij de genoemde uitspraak (nog) werd uitgegaan van de veronderstelling dat er wél enkele laissez-passers waren afgegeven aan Chinezen die (voldoende) gedocumenteerd waren.
De rechtbank heeft (ambtshalve) kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2008 (LJN: BD4787) doch ziet hierin onvoldoende grond om tot een ander oordeel te komen, nu in de onderhavige zaak door verweerder, gevraagd naar het zicht op uitzetting, geen beroep is gedaan op het streven naar intensivering van de samenwerking met de Chinese autoriteiten, terwijl daarenboven uit laatstgenoemde uitspraak van de Afdeling niet blijkt dat de Afdeling bij haar oordeel heeft betrokken dat ook voor gedocumenteerde Chinezen al meer dan een jaar lang geen lp’s meer zijn afgegeven.
2.11. Het vorenstaande maakt dat de maatregel van meet af aan voor onrechtmatig moet worden gehouden.
2.12. Eiser komt over de periode van 8 juni 2008 tot 19 juni 2008 (11 dagen), schadevergoeding toe. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van EUR 95,= voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van EUR 70,= voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
In totaal bedraagt de schadevergoeding 3 x EUR 95,= en 8 x EUR 70,= is EUR 845,=.
2.13. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 644,= voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt € 322,=;
* wegingsfactor 1.
2.14. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
2.15. Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van EUR 845,=;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op EUR 644,= te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen in tegenwoordigheid van mr. I.H. Verzijl als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van EUR 845,= (ZEGGE; ACHTHONDERD EN VIJFENVEERTIG EURO)
Aldus gedaan op 19 juni 2008 door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 19 juni 2008